Gebruiker:Siang/kladblok -Theatertechniek
De technische realisatie van voorstellingen
in één woord ook wel aangeduid met het begrip theatertechniek.
Inhoudsopgave
Deze pagina geeft toegang tot zoveel mogelijk lemma’s over onderwerpen op dit gebied zoals:
- toelichtingen op de samenhang van theatertechniek met theatervormgeving en -architectuur
- nadere omschrijving van het begrip theatertechniek en de grenzen met andere gebieden
- beschrijvingen van de werkzaamheden van de diverse beroepsbeoefenaren in de theatertechniek
- definities van termen die daarbij gebruikt worden,
- linken naar andere lemma’s en lijsten over aanverwante onderwerpen.
Definitie theatertechniek
Alhoewel het woord theatertechniek heel veel gebruikt wordt in de theaterwereld en voor bijna iedereen duidelijk is wat met dit woord bedoeld wordt is het wonderlijke dat het woord eigenlijk niet bestaat, althans het komt niet voor in de woordenboeken van de Nederlandse taal. De vraag ligt dan voor de hand: wat is Theatertechniek dan precies? Het antwoord is - op basis van een onderzoek naar de zin of onzin van een museum voor theatertechniek (uit 1992 ), in opdracht van het voormalige Theater Instituut Nederland -: wat wel bestaat zijn de theatertechnici, die ten behoeve van theatervoorstellingen over de kennis een vaardigheden beschikken om, uit alle bestaande technieken in de wereld, die te kiezen die de ideeën van scheppers en vormgevers in materiële zin kunnen realiseren. Met andere woorden theatertechnici zijn de vakmensen in de podiumkunsten die de juiste technische middelen organiseren, appliceren, bedienen en beheren gedurende het gehele plannings-, wordings- en uitvoeringproces van een voorstelling, inclusief het gebouw of de locatie waar die zal plaatsvinden.
Uitgaande van deze definitie is het duidelijk dat het werkgebied van theatertechnici in de eerste plaats samenhangt met de realisering van de concepten die schrijvers, regisseurs, choreografen, componisten, decor-, kostuum-, licht- en geluidsonwerpers e.d. bedenken, alsmede de locaties waar die concepten in voorstellingen worden gerealiseerd: de theatergebouwen en daarom met theaterarchitectuur. Theatertechnici zetten zich niet alleen voor de realisering van voorstelling, maar houden zich tevens ook bezig met de omstandigheden en voorzieningen die podiumkunstenaars nodig hebben om hun optredens zo goed mogelijk te faciliteren en het publiek veilig en aangenaam van een voorstelling kunnen genieten. Voor een goed historisch begrip van de theatertechniek en van het werkterrein van theatertechnici is het dan ook interessant om de litteratuur over de ontwikkeling van de theaterarchitectuur te bestuderen.
Theaterarchitectuur in de historie
(Zie ook aanvulling van Frits van den Haspel.)
De Westerse theaterarchitectuur begint in de klassieke oudheid met de Griekse openlucht theaters en de Romeinse amfitheaters. Diverse overblijfselen daarvan zijn in de landen rond de Middellandse zee nog te zien, soms zodanig gerestaureerd dat er thans moderne theatervoorstellingen worden gegeven. Mede daardoor ontdekken theatertechnici en publiek bij die gelegenheden hoe bruikbaar de akoestiek, zichtlijnen en zelfs de inval en het verloop van het natuurlijk daglicht zijn voor hun moderne voorstellingen.
Op het gebied van technische installatie's zou al bij Aeschylus sprake zijn van een kraanmachine, waarmee een acteur als een godheid van boven in de scene gebracht kon worden en spreekt de beroemde Romeinse bouwmeester Vitrivius over het gebruik van de z.g. periaktoi ( driezijdige houten prisma torens, ten behoeve van decorwisseling.</nowiki>
Na de teloorgang van de het Romeinse rijk, wordt in de wat duistere middeleeuwen nog steeds theater gespeeld. Binnenshuis in de paleizen en buitenhuizen van de heersende klasse, maar voor het volk buiten op tijdelijk opgebouwde podia op jaarmarkten en kermissen,in processies van rijk versierde praalwagens of toch binnen in de kerken, waar tableaus uit de bijbel in scene werden gezet. Hoe dat in werkelijkheid is geweest kunnen we slechts afleiden uit een aantal prenten en schilderijen uit die tijd. Daaruit komt duidelijk naar voren dat in alle gevallen voor de opbouw en transport van al die bouwsels van tenten, paviljoens en rijdende praalwagens veel menskracht en inventiviteit nodig zal zijn geweest, van het soort waar we tegenwoordig de theatertechnici voor hebben.
Pas aan het eind van 16e eeuw, wanneer men in de cultuurgeschiedenis spreekt van de Renaissance worden er nieuwe overdekte gebouwen ontworpen en gerealiseerd specifiek voor theatervoorstellingen. Hiermee begint een architectonische ontwikkeling die zou leiden tot het z.g. proscenium- of lijsttheater zoals we dat nu nog kennen. In Italië werd in Vicenza in 1585 het Teatro Olimpico in gebruik genomen. Het gebouw bestaat nog steeds en er wordt incidenteel ook nog gebruikt. Bijzonder is ook dat het van hout opgebouwde decor zo'n eenheid vormde met de architectuur van het gebouw en de zichtlijnen gezien vanuit het publiek, dat men dat tot op heden intact heeft gelaten.
Een volgende stap in de ontwikkeling van het prosceniumtheater is eveneens te zien in Italië in Parma, het Teatro Farnese uit 1618.
In Londen, aan het eind van de 16e eeuw, ontstonden andersoortige theatergebouwen waarvan het uit 1599 gereconstrueerde Globe Theatre thans weer te zien is. In deze z.g. Elizabethaanse theaters als deze werden o.a. verschillende toneelstukken van William Shakespeare voor het eerst opgevoerd. De filosofie op grond waarvan dit soort theaters was ontworpen zal in twintigste eeuw opnieuw onder de aandacht komen.
Nieuwe belangrijke architectonische ontwikkelingen in de theaterbouw deden zich voor in de periode in de 17e en 18e eeuw die in de Europese cultuurgeschiedenis wordt aangeduid met de barok. Behalve de veranderingen naar hoefijzervormige zaalvormen en de publieksopstellingen, zijn in deze periode de ontwikkeling op het gebied van van de toneeltechnische mechanische installaties interessant, zoals deze te zien zijn in nog bestaande baroktheaters in Drottningholm in Zweden of Český Krumlov in Tsjechië. Zeker ook om te beseffen hoeveel ervaren werkers nodig zullen zijn geweest om al die installaties in beweging te krijgen.
(Zie ook In Nederland werd in 1637 het eerste vaste inpandige theater in Nederland in gebruik genomen en deze werd Schouwburg genoemd, een typisch Nederlands woord dat in geen enkel ander land een equivalent kent. In 1664 voldeed deze schouwburg niet meer, werd gesloten en op dezelfde locatie zeer grondig verbouwd en in 1674 geopend, nog steeds onder de naam Amsterdamse schouwburg, met theatertechnische installaties, zoals die in andere theaters in de wereld in de barok gebruikelijk waren. Helaas brandde deze schouwburg in 1772 af. De theaterhistoricus Wiebe Hogendoorn schreef het boek Schouwburg in beeld, waarin hij aan de hand van een serie decorprenten inzicht geeft in de vormgeving en de praktijk van dit theater in bedrijf.
Een zelfde soort schouwburg werd in 1702 in de stad Leiden geopend; dit gebouw is wel blijven bestaan, al werd het diverse malen verbouwd en zo goed mogelijk aangepast aan de eisen van nieuwe tijden. Het geldt als het oudste overgebleven theatergebouw in Nederland.
De volgende grote stappen in de ontwikkeling van de theaterarchitectuur volgen in de achttiende en negentiende eeuw. De opkomst van de burgerij, de groeiende behoefte aan cultuuruitingen waar men zich sociaal kon profileren en ontwikkelingen op het gebied van wetenschap en techniek leiden aan het einde van die periode tot de bouw van grote pompeuze theatergebouwen, waarvan er velen nog steeds bestaan. Een goed voorbeeld daarvan is de Opera Garnier te Parjs die in 1875 werd geopend, zie: Wikipedia in het Nederlands of uitgebreider Wikipedia in het Engels.
Aan het einde van 19e eeuw introduceerde Richard Wagner een bijzondere architectonisch ontwikkeling in de theaterbouw met een gebouw, geheel toegespitst op dat wat in zijn ogen nodig was voor een goede uitvoering van zijn opera's: het Bayreuther Festspielhaus. Belangrijkste nieuwe kenmerk: een grote orkestbak voor het grootste deel onder het toneel.
(Zie ook aanvulling van Frits van den Haspel.)
In Amsterdam, aan het begin van die periode, na de brand van de Amsterdamse schouwburg in 1772, besloot het gemeente bestuur tot de bouw van nieuwe schouwburg, die geopend werd in 1774 en nu Stadsschouwburg Amsterdam werd genoemd. Ook dit gebouw werd weer door brand werd verwoest in 1890. Deze schouwburg kwam aan het Leidseplein, op de plek waar na die brand nu een nieuw gebouwdestadsschouwburg staat die vanaf 1 januari 2018 Internationaal Theater Amsterdam is gaan heten.
De twintigste eeuw laat ontwikkelingen in diverse richtingen zien in de theaterarchitectuur. Werden enerzijds de grote voorbeelden uit de 19e eeuw gekopieerd, aan de andere kant zocht een architect en scenograaf als Adolphe Appia naar een specifieke samenhang tussen theatrale inhoud, vormgeving en vooral ook de invloed van toneellicht en wat daar architectonisch voor nodig was, in het Festspielhaus Hellerau, dat hij voor dat doel in die plaats bij Dresden wist te realiseren. Theater optimaal geschikt voor het bepaald stuk, terwijl juist vanuit overheden als opdrachtgevers ook behoefte bleek aan multifunctionele gebouwen, geschikt voor geen enkele theatervorm, zoals aanvankelijk wel door theaterprofessionals werd gezegd.
Appia's experimenten waren van grote invloed op andere vernieuwende theatermakers als de Engelse Edward Gordon Craig en de Franse Jacques Copeau. In de tweede helft van de twintigste eeuw zouden deze o.a een inspiratiebron vormen voor de ontwikkeling van het vlakke vloer theater ook wel zwarte doos theaters genaamd. Daarnaast werd nieuwe inspiratie gevonden in het Elizabethaanse theater uit de 16e eeuw.
Theatervormgeving in historie
Theatervormgeving, ook scenografie genoemd is een begrip dat eigenlijk pas aan het eind van de negentiende eeuw voor het eerst werd gebuikt, maar pas in de 20tigste eeuw echt betekenis heeft gekregen.
Aan de andere kant was vanaf de klassiek oudheid natuurlijk wel degelijk sprake van vormgeving voor elke voorstelling, die bepaald werd door de toneelschrijvers, initiatoren en opdrachtgevers van die voorstellingen en architecten van de theaterlocaties. De vormgeving was echter meer een decoratieve en/of architectonische zetting waarin meerdere voorstellingen zich konden afspelen. Het ging vaak om standaard decors of ook wel coulissen decors genoemd. Zie Decorprenten Amsterdamse Schouwburg (1664-1772) uit de 18e eeuw en ook de originele Achterdoeken B.J. van Hove, die in Nederland bewaard zijn gebleven uit het begin van negentiende eeuw. Deze achterdoeken werden standaard bij diverse voorstellingen gebruikt, al naar gelang de scène in een interieur, exterieur, bos etc. speelde.
Ook de voor kostuums geldt dat pas vanaf eind 19e en begin twintigste eeuw sprake is van specifieke ontwerpen. Theaterkostuums benaderden dan vaak ook zo dicht mogelijk de dagelijkse werkelijkheid uit de tijd van het stuk. Soms enigszins gestileerd of (noodgedwongen) vereenvoudigd en daar waar het kon extra verfraaid. Theaterkostuums waren daardoor tevens gebonden aan modes uit de tijd zelf of althans aan opvattingen over hoe men in andere tijden gekleed zou zijn gegaan. Karakters van spelers waren ook vaak herkenbaar, doordat zij kostuums droegen, voorkomend uit een bepaalde (volks-) traditie, zoals bijvoorbeeld de figuren van de commedia dell’arte. Vanaf de twintigste eeuw werd het een gebruik om theaterkostuums specifiek te ontwerpen om daarmee juist de dieperliggende of meer abstracte elementen van het karakter van de speler tot uitdrukking te laten komen.
In de dans was daarnaast sprake van langzame ontwikkelingen naar kostuums die meer bewegingsvrijheid van het lichaam boden in relatie tot het voortschrijdende bewegingsvocabulaire, maar ook steeds beperkt door zedelijkheidsopvattingen in de betreffende tijd.
Licht was eeuwen lang voornamelijk een zaak van 'kunnen' zien. Voor de oude Grieken en Romeinen was derhalve theater vanzelfsprekend overdag bij daglicht, al maakten ze daarbij goed gebruik van bijvoorbeeld de stand van de zon en het natuurlijk verloop. De Romeinen wisten goed gebruik te maken van olielampen en dat was in de eeuwen daarna samen met de introductie van kaarslicht aan het begin van de 15e eeuw de enige manieren om een voorstelling in een overdekt gebouw te kunnen zien. Pas van het eerste kwart van de negentiende eeuw werd ook in theaters gebruik gemaakt van gas als verlichting en werd het mogelijk enigszins verschil te maken tussen de verlichting op het toneel en die voor het publiek in de zaal. Licht werd daarmee voorzichtig een element van theatervormgeving, gevold door de introductie van electrisch licht in het laatste kwart van diezelfde eeuw. Zie verder een artikel over theaterbelichting.
Van grote invloed op het ontstaan van theatervormgeving zoals we dat nu kennen, waren de voorstellingen die door hertog George II van Saksen-Meiningen in zijn hoftheater werden georganiseerd. Hij streefde in zijn voorstellingen naar historische nauwkeurigheid en ontwierp op basis van bronnen als schilderijen etc. bij de tekst van het stuk passende decors en kostuums. Hij gaf samen met zijn echtgenote, de actrice Ellen Franz aan acteurs nauwgezette instructies t.a.v. hun optreden en zij waren daarmee de eerste regisseur en vormgever zoals die functies in de twintigste eeuw betekenis kregen. We mogen als vanzelfsprekend aan nemen dat hij ook zo sturend was naar alle groepen medewerkers voor en achter de schermen, waaronder de mensen die we nu theatertechnici noemen.
Een andere belangrijke impuls t.a.v. het begrip vormgeving kwam van de al eerde vermelde Adolphe Appia e.a., in het bijzonder ook op het punt van gebruik van licht voor de vormgeving.
Vormgevingselementen met eigentijdse geluids- en beeldmedia elementen die we nu in het eerste kwart van de 21ste eeuw heel vanzelfsprekend vinden, begonnen pas ver in de 20ste eeuw een rol te spelen, naarmate de technieken zich ontwikkelden op dit gebied. Vanwege de gecompliceerdere technische mogelijkheden leveren theatertechnici tegenwoordig dan ook op grond van hun kennis steeds meer bijdragen aan de concepten van scenografen, regisseurs, componisten en choreografen, dan voorheen als uitvoerders in afwachting van opdrachten.
Theatertechnici in de historie
In de vroege geschiedenis van de ontwikkeling van Westerse theaterkunsten worden theatertechnici niet apart benoemd. Eigenlijk is daar pas sprake van aan het begin van de 19e eeuw, wanneer door de introductie van het gaslicht en aan het eind van die eeuw het electrisch licht voor een veilig gebruik daarvan steeds meer praktische technische deskundigheid nodig was om deze techniek veilig én creatief te kunnen toepassen.
Als het begrip theatertechnicus al gebruikt werd in de theatergeschiedenis dan ging het om de namen van de opdrachtgevers en auteurs, vaak die van de architecten of de toneelschrijvers. Hun namen waren niet alleen verbonden aan het architectonisch uiterlijk van het gebouw, maar vooral ook aan de theatertechnische aspecten zoals de akoestiek, de zichtlijnen en de vaak gecompliceerde machinerieën waarmee allerlei theatrale effecten konden worden gerealiseerd. Zij waren daarmee als het ware tevens de theatervormgevers van de voorstellingen, want het begrip theatervormgeving en de beroepen theatervormgever, scenograaf,decor-,kostuumontwerper en al helemaal dat van lichtontwerper zoals wij die begrippen nu kennen, is iets van veel latere datum.
Aan de hand vanaf de bestudering van de eerste openluchttheaters in het oude Griekenland, kan men afleiden dat er altijd medewerkers achter de schermen moeten zijn geweest, die we tegenwoordig theatertechnici zouden noemen. Wie zich bijvoorbeeld verdiept in wat er in de Romeinse theaters en zeker in de grote amfitheaters als het het Colosseum zal hebben afgespeeld, kan niet anders geloven dan dat er honderdeden "theatertechnici" nodig moeten zijn geweest, voor het realiseren van de gigantische spektakels met wilde dieren, gladiatoren, wagenrennen en zelfs hele zeeslagen in de onder water gezette arena.
In het geweldige 915 bladzijden tellende "Een theatergeschiedenis der Nederlanden", het Nederlandse standaardwerk van hoogleraar theaterwetenschap,Rob Erenstein, komt het woord theatertechniek of theatertechnicus niet éénmaal voor, maar wel een stuk over de heropening van de verbouwde Amsterdamse Schouwburg in 1665, waarbij de nadruk ligt op de installatie van "kunst en vliegwerken, verzinkluiken en watervallen" om een theater van internationale allure te zijn. Wie voorts de vergelijkbare weinige nog overgebleven functionerende theaters uit de 17e en 18 eeuw in in Europa heeft gezien in bv Drottningholm in Zweden of Český Krumlov in Tsjechië, kan weten hoeveel geschoolde mankracht er nodig is om daar met al die ingewikkelde installaties een voorstelling te realiseren. Dat zal dus ook in de vernieuwde Amsterdamse Schouwburg het geval zijn geweest.
In Nederland was de situatie van het theater altijd net iets anders dan in landen als Duitsland en Frankrijk, waar theater vooral een cultuuruiting was van de heersende, adelijke klassen, die ook grote gezelschappen van acteurs, zangers, dansers en musici in stand hielden in grote instituten. Thans bestaan deze veelal nog steeds nu in stand gehouden door overheden.
In Nederland was theater meer een zaak van de gegoede burgerij, die weliswaar schouwburgen liet bouwen, enigszins vergelijkbaar met de theaters in het buitenland, maar wel veel minder omvangrijk en zonder grote vaste ensembles. De gezelschappen die al bestaan, worden in Nederland doorgaans grotendeels door of via de landelijke overheid bekostigd. Hierdoor zijn de theatergebouwen en de gezelschappen gescheiden organisaties en was en is het nog steeds gebruikelijk dat de podiumkunstenaars en de medewerkers van gezelschappen op reis gaan naar de verschillende schouwburgen en theaterlocaties. Hierdoor ook ontstond een soort tweedeling van de beroepsgroep theatertechnicus, enerzijds mensen die zich in de eerste plaats verbonden voelen met een theatergebouw en technici die zich vooral verbonden voelen met het concept van een voorstelling. In de praktijk betekent het dat beide groepen hebben moeten leren samen te werken, vanuit ieders eigen primair belang.
Wellicht is die tweedeling de oorzaak dat het tot ver na de Tweede wereldoorlog geduurd heeft voordat in Nederland de technische werkers in het theater zich als een beroepsgroep gingen profileren, terwijl dat in diverse buitenlanden al vroeg in de twintigste eeuw gebeurde, toen de behoefte ontstond aan werkers met praktisch kennis en vaardigheden om mede op grond van een grote en snelle technische ontwikkelingen, nieuwe ideeën op het gebied van theatervormgeving en -architectuur, te kunnen realiseren.
Wegens het ontbreken van grote vaste Nationale theaters met vaste gezelschappen, zoals in het buitenland, en het bestaan van het reis-systeem in Nederland, kwamen veel theatertechnische ontwikkelingen in Nederland niet of veel langzamer aan bod, ook toen vanaf de jaren zestig van de vorige eeuw diverse Nederlandse Gemeenten opdracht gaven tot de bouw van nieuwe schouwburgen, om voorstellingen van landelijke theatergezelschappen te kunnen ontvangen en hun voorstellingen te presenteren. Technische voorbeelden uit het buitenland werden soms wel gedeeltelijk overgenomen, maar vooral wanneer deze pasten bij het Nederlandse reis-systeem, waarbij elke dag een andere voorstelling van een ander gezelschap werd ingebracht, opgebouwd, afgebroken en naar een volgende schouwburg werd getransporteerd.
Aan de andere kant heeft dit er voor gezorgd dat Nederlandse theatertechnici hierdoor specifieke kwaliteiten en vaardigheden ontwikkelden verbonden met dit reissysteem, dat heden in de 21ste eeuw nog steeds bestaat, al heeft ook Nederland sinds 1986 een aantal theatergebouwen waar gebouw en een of meerdere gezelschappen vast aan elkaar verbonden zijn.
Professionalisering van theatertechnici en -techniek in Nederland
Zoals al een aantal malen opgemerkt, werden theatertechnici historisch gezien niet apart als zodanig benoemd. Tot de jaren vijftig van de vorige eeuw in Nederland en nog een twintigtal jaar daarna was theatertechnicus geen beroep, je kon het nergens leren de betrokkenen waren niet georganiseerd en alleen wanneer je familie of andere goede bekenden, soms al vaak generaties lang, in een theater werkzaam waren, maakte je een kans ook het vak in te rollen.
Het was normaal om een technicus te benoemen als toneelknecht en je kon hem (want vrouwen was al helemaal onmogelijk) herkennen aan het dragen van een grijze stofjas en een bezem waarmee constant het toneel geveegd werd en waarmee hij ogenschijnlijk de tijd verdeed in afwachting van een volgende opdracht. Vooral in de theatergebouwen, doorgaans in beheer van de Gemeente, werd personeel voor het theater gerekruteerd uit uitvoerende diensten als de plantsoenendienst en onderhoudsdiensten etc.
Na de tweede Wereld oorlog was er echter wel langzaam een ander besef aan het ontwikkelen dat theater ook een echte bedrijfstak. Werd in 1945 al een Nederlandse Vereniging voor Toneelkunstenaars, de NVT, opgericht en in 1952 een Nederlandse Vereniging van Administratief en Technisch Personeel werkzaam in het toneelbedrijf, een soort vakbond dus. In feite is dat het begin van de erkenning dat theatertechnicus een echt beroep is. Overigens duurde het tot 1959 dat er een werkgeversvereniging onder de naam Vereniging van Nederlandse Toneelgezelschappen ontstond, die echter in 1964 leidde tot een gezamenlijk CAO voor
alle medewerkers van toneelgezelschappen en in het bijzonder ook voor de technische medewerkers, die zich in 1971 verenigen in een echte vakbond, de Beroepsvereniging voor Theater Technici, de BTT. Vijf jaar later sluit deze zich aan bij een fusie met andere beroepsverenigingen in de podiumkunsten, zoals de NVT en de vereniging van Mimekunstenaars in de Algemene Organisatie voor Uitvoerende Kunstenaars (ANOUK), waaraan nog niet gebonden uitvoerenden in de podiumkunsten, zoals dansers, musici etc. zich zouden kunnen aansluiten. 10 Jaar later zou deze bond FNV Kunstenbond (en weer later FNV KIEM) gaan heten. Daarmee werd maatschappelijke positie van een theatertechnicus wel duidelijk afgebakend en kon de verdere professionalisering, in het bijzonder de scholing voor het beroep theatertechnicus, ingezet worden.
Een belangrijk katalysator daarvoor was ook de drie jaar eerder opgerichte belangenvereniging de Vereniging voor podiumtechnologie(VPT). die zich behalve voor scholingen, kennisontwikkeling, discussie en debat, concreet inzette voor het doen verschijnen van de theatertechnisch vakblad. Dat vakblad kwam er al in 1978, eerst uitbesteed aan een uitgever van vakbladen, maar na contractuele moeizame periode, werd daarvoor een aparte stichting opgericht, met steun van het ministerie en deze ontwikkelde zich tot het nog steeds bestaande vakblad Zichtlijnen, nu uitgegeven door de VPT.
De eerste stappen t.a.v. de scholing werden genomen door de toenmalige Theaterschool in de jaren 1972-1975. Eenzelfde experiment vond plaats aan de Toneelacademie, Maastricht in de jaren 1977-1979. Toen de Theaterschool het 1981 opnieuw wilde proberen, werd door omstandigheden besloten een aparte stichting met dit doel op te richten en zo ontstond in 1981 de Stichting Opleiding TheaterTechnici (SOTT). Deze stichting startte een twee jarige bijscholingscursus voor theatertechnici die al professioneel werkzaam zijn. Het doel was echter te komen tot een reguliere vakopleiding. Na veel overleg met opnieuw de Theaterschool, Amsterdam ontstond een samenwerkingsverband en uiteindelijk in 1991 de start van de HBO opleiding theatertechniek aan de Amsterdamse Hogeschool voor de Kunsten, voor met name leidinggevende en technisch ontwerpende theatertechnici.
Door een wetswijziging op het gebied van het middelbaar beroepsonderwijs ontwikkelde het bestuur van de SOTT op basis van onderzoek in de podiumkunstenwereld en in samenwerking met diverse deskundige instellingen alle benodigde documenten, die het uitgangspunt moesten vormen voor opleidingen tot het beroep van theatertechnicus en die voldeden aan de criteria voor bekostiging door het Ministerie van Onderwijs. Op basis daarvan begonnen in 1996 de Grafische Lycea Amsterdam en Rotterdam met reguliere opleidingen voor theatertechniek op mbo niveau. Theatertechnicus was nu een echt gecertificeerd beroep en was er onderscheid te maken tussen dit beroep en de diverse specialisaties daarbinnen en andere soorten technici die toevalling in een theater werken.
De werkterreinen van de theatertechnici
Het werkterrein van de theatertechnicus is de locatie waar een voorstelling wordt gespeeld. Een theatergebouw ligt voor de hand, maar in feite kan dat elke gewenste locatie binnen en buiten zijn.
Binnen gaat het niet alleen om de ruimten 'achter de schermen' ofwel het toneel in de zin van podium, maar het gebouw in zijn geheel inclusief de publieksruimten, kantoren e.d.
Buiten kan idem zijn een bestaand openluchttheater maar vaak ook gaat het om ruimten die volledig voor de gelegenheid ingericht moeten worden, inclusief basis voorzieningen als electriciteit en water. Het kan gaan van grote festival terreinen en de veelheid aan podia tot allerlei bijzondere locaties, waarvoor de term locatietheater is bedacht.
Het is niet zo dat elke theatertechnicus over alle technische kennis of vaardigheden beschikt die nodig is voor de technische inrichting en technisch beheer van een gebouw als ook de dramaturgische kennis om aan de concepten en vormgeving van schrijvers, regisseurs, ontwerpers etc. technisch te realiseren. De essentie van het beroep van theatertechnicus is echter dat deze wel in staat is de hulp in te roepen van alle technologie die in de wereld bestaat en die nodig is om een productie en een voorstelling technisch te realiseren en op basis van zijn/haar eigen kennis en vaardigheden daaraan bij te dragen.
Het meest kenmerkende werkterrein voor de theatertechnicus is het toneelhuis met de technische installaties, boven, onder en aan weerszijden daarvan, alsmede, ook buiten dat toneelhuis in de zaal, de ruimte voor het publiek, die specifiek bedoeld zijn voor de vormgeving van een productie op het podium.
De Theaterencyclopedie bevat diverse pagina's te vinden zijn van termen die gebruikt worden om de gevarieerde theatertechnische installaties, onderdelen, inrichtingselementen e.d. nader te omschrijven. Veel van deze termen zijn ook jargon van de theatervormgevers en theaterarchitecten. Zie o.a. de hieronder geplaatste de directe linken naar die pagina's, waar vaak ook verder linken te vinden zijn). Voorts zijn er enkele relevante pagina's met beschrijvingen in wikipedia toegevoegd.
Theater (Gebouw)
Lijsttheater
Vlakke vloer
Toneelhuis (term)
Podium
Speelvlak
Toneelvloer
Orkestbak
Toneelopening
Manteaux
Portaalbrug
Zij- en achterbruggen
Toneelmachinerie
Trekkenwand
Trekroede
Zijtrek
Punttrek
Rollenzolder
Draaischijf
Verzinkluik
Heftoneel
Rolwagen
Brandscherm
Theatertechniek
Belichtingstechniek
Decor
Doeken
Gazen
Zichtlijn
Afstopping
Poten en friezen
Achterdoek
Sierdoek
Voordoek
Rondhorizon
Belichting
Geluid
Pyrotechniek
Rekwisieten
Kostuums
Kap en grime
wikipedia Theatertechniek
wikipedia Theaterbelichting
wikipedia Trekkenwand
wikipedia Theaterwoordenboek
wikipedia beschrijvingen theatertechnische elementen
wikipedia theatertechniek in het Engels
Theatertechnici en het productieverloop
Bij de ontwikkeling van elke theaterproductie en het verloop van een voorstelling is het voor elke medewerker, op de 'planken' en achter de 'schermen' essentieel dat zijn of haar bijdrage op het juiste tijdstip plaatsvindt. Dat geld voor de voorbereiding, de aanmaak, het repetitieproces, de bouw, toneelrepetities en de uiteindelijke voorstelling en daarna elke herhaling van die voorstelling. Dit geldt zeker voor theatertechnici, wiens taak het immers bij uitstek is de technische en facilitaire omstandigheden te verzorgen, opdat de uitvoerende en scheppende podiumkunstenaars zich geheel aan de inhoud van hun bijdragen kunnen wijden. de noodzakelijke werkzaamheden vooraf en ook die na afloop van een voorstelling volgen de behoeften van de optredenden en de creatieve teams, terwijl zijn ook allerlei externe en interne randvoorwaarden in acht dien te nemen moeten, waaronder de planning en de besteding van het beschikbare budget.
Tot de jaren zestig van de vorige eeuw was dat in Nederland aan de technici zelf en/of namen regisseurs, ontwerpers en hun assistenten op zich namen, terwijl elders, met name in de Angelsaksische theaterwereld, min of meer geïnspireerd door de groeiende organisatie's in de filmwereld, werden steeds meer aparte functionarissen aangesteld voor de voorbereiding van en coördinatie gedurende een productieproces. Het was de bedoeling de leidinggevende theatertechnici te ontlasten. Vanaf eind zestiger jaren verschijnen ook in Nederland productieleiders die specifiek taken krijgen als productie-planning, -coördinatie, budgetbewaking en voorstellingsleiders die alle aspecten van het verloop van een voorstelling controleren. In die jaren zijn er diverse Nederlanders die studiebeurzen van het ministerie krijgen om in het buitenland, met name in Engeland, dit soort functies te bestuderen en het geleerde in Nederland toe toepassen. Dat laatste werd niet altijd als vanzelfsprekend geaccepteerd door juist de leidinggevende theatertechnici. In 2001 echter achtte de Theaterschool van de Amsterdamse Hogeschool voor de Kunsten, de tijd rijp een specifieke opleiding te starten voor deze categorie beroepen onder de naam Productie Podiumkunsten. Theatertechnici werden daarmee steeds meer ontlast van overall organisatorische taken en kregen de handen vrij om zich meer en beter te concentreren op hun zuiver technische inhoudelijke taken. Het is dan ook niet vreemd dat de bijdragen van theatertechnici op basis van hun kennis en vaardigheden zich inhoudelijk ontwikkelden in de richting van het technische ontwerp, zoals bijvoorbeeld op te maken is uit de naamsverandering van de HBO-opleiding Techniek en Theater van de Academie voor Theater en Dans in Design & Technology.
Bronnen
- Wikipedia (zoals aangegeven)
- diverse interne linken
- diverse data en geschriften van Frits van den Haspel
- diverse geschriften van Dhian Siang Lie
NB Wellicht nog aan te vullen met
- een tijdlijn Theatertechniek (innovatie) - Theatertechnici - bouw schouwburgen/theaters
- download link voor Theatre Words van de OISTAT
- Herinneringen en opgetekende 'oral history' van theatertechnici. Ze bijvoorbeeld de linken naar herinneringen van theatertechnicus Martin Wagenaar, onderaan zijn pagina.