Hans Croiset: Biografie - Een reisgezelschap zonder subsidie

Uit TheaterEncyclopedie
Ga naar: navigatie, zoeken

Logo eenlevenlangtheater2.jpg

Hans Croiset, 1965. Foto: Godfried de Groot. Collectie TIN.


Eenlevenlangtheater Hans Croiset:

Een reisgezelschap zonder subsidie

Hans Croiset, 2006. Foto: Roel Bogaards. Collectie TIN.

Na zijn afscheid in 1994 van Het Nationale Toneel in Den Haag was Hans Croiset weer een vrij man: geen eigen gezelschap en geen verplichtingen meer. Dat betekende echter niet dat Croiset zich tevreden zou stellen met een regie hier en een rolletje daar. Hij was nog steeds een man met een missie, en uitermate strijdvaardig. Croiset zou de hofstad van repliek dienen: niet met een gezelschap maar met een 'onderneming' die uit een kleine vaste staf zou bestaan, die per seizoen twee producties zou uitbrengen, en die steeds per productie acteurs en technisch personeel zou inhuren. In tegenstelling tot de grootse perspresentatie van Het Nationale Toneel pakte Croiset de lancering van zijn nieuwe onderneming heel anders aan: via ingezonden brieven aan de Volkskrant maakte hij zijn plannen wereldkundig. In de brief die op 1 maart 1996 in die krant verscheen, meldde hij dat Het Toneel Speelt een week daarvoor officieel was opgericht. Onder anderen Annet Nieuwenhuijzen, Petra Laseur, Hans Hoes en Rudolf Lucieer hadden hun medewerking al toegezegd.

Het plan voor deze onderneming was in Croisets laatste jaar bij Het Nationale Toneel ontstaan en had in gesprekken met Ronald Klamer langzamerhand vorm gekregen. Aan Ronald Ockhuysen van de Volkskrant legde Croiset uit wat precies de bedoeling was. Het Toneel Speelt zou alleen maar oorspronkelijk Nederlandstalig repertoire gaan spelen, vanuit de gedachte dat 'een boeiend toneelklimaat niet kan bestaan zonder een bewustzijn van een eigen toneelliteratuur'. Het voornemen was om ieder seizoen een klassieker te brengen - dat kon een stuk van Vondel zijn, maar ook een naoorlogse tekst - plus een nieuw geschreven stuk. Croiset en Klamer wilden 'niet alleen het belang van een toneelschrijfkunst en de toneeltraditie onderstrepen', maar ook een breed en ten dele nieuw publiek enthousiasmeren voor het toneel. Dat laatste doel zou onder meer bereikt kunnen worden met Vondel-ontbijten, waar ouders met kinderen vanaf tien jaar 'onder het genot van een krentenbol' meer te weten konden komen over de prins der dichters en zijn toneelwerk.

Stadsschouwburg Amsterdam, 2008. Foto: Andreas Praefcke

Het Toneel Speelt opereerde vanuit de Amsterdamse Stadsschouwburg, maar moest een reisgezelschap worden. Het opvallendst aan de plannen van Croiset en Klamer was dat ze niet probeerden om hun initiatief door de overheid gesubsidieerd te krijgen. Ze zagen Het Toneel Speelt als een aanvulling op het toneelaanbod in Nederland. Hun onderneming mocht nadrukkelijk niet ten koste mocht gaan van de andere gezelschappen. Het streven was om zeventig procent van de begroting met eigen inkomsten te dekken. De overige dertig procent zouden sponsors en fondsen voor hun rekening moeten nemen. Verder zouden de kosten zo laag mogelijk gehouden worden door dus geen acteurs in vaste dienst te nemen, stukken met een kleine bezetting te spelen, decors en kostuums sober te houden en geen eigen gebouw te betrekken. Croiset gaf te kennen zich er op te verheugen om, na dertig jaar te hebben 'gebaad in de luxe van de subsidie', nu op eigen kracht toneel voor een breed publiek te kunnen gaan maken. Hij tekende daarbij aan dat hij uiteraard niet bereid was om artistieke concessies te doen: "Ik stop nog liever dan dat ik mijn artistieke ambities verloochen."

De financiering van een en ander kwam tot stand via een uitgebreide lobby en een groot aantal gesprekken met fondsen en bedrijven die heil zagen in het plan. En er was meer hulp: financieel advies en een bescheiden financiële bijdrage van de ABN-AMRO, zakelijk advies van Toneelgroep Amsterdam, Cox Habbema regelde in de Amsterdamse Stadsschouwburg kantoorruimte, Het Nationale Toneel leverde de technici voor de eerste productie en een transportonderneming stelde een trailer ter beschikking. Ook de Volkskrant was de onderneming ter wille: Het Toneel Speelt kon voor een beperkt budget een advertentiecampagne starten en het publiek zo op de hoogte stellen van lopende en komende producties. Tenslotte droeg ook Croiset zelf een steentje bij: hij ging op tweeënzestigjarige leeftijd met de VUT en zag de eerste vier jaar af van salaris.

In de theaterwereld werd sceptisch gereageerd op de plannen van Croiset en Klamer. Hadden veel van de gesubsidieerde gezelschappen al niet de grootste moeite om de van overheidswege vereiste vijftien procent eigen inkomsten te genereren? Ook Joop van den Ende, die Croiset bij een radioprogramma tegen het lijf liep, had er een hard hoofd in. Maar hij stond sympathiek tegenover Croisets ambitieuze plannen en voegde hem toe: 'Als je in de problemen komt, dan bel je maar.'

Portret van Joost van de Vondel door Govert Flinck, met illustaties van Chris Lebeau in het boek 'De reien van Vondel'.

Na alle discussies over de haalbaarheid van de plannen en het bestaansrecht van een nieuwe producent, konden Croiset en Klamer het publiek en de critici op 4 juni 1996 eindelijk laten zien wat zij waard waren. In de Amsterdamse Stadsschouwburg vond de première plaats van Jozef in Dothan, het eerste stuk van Vondels Jozef-trilogie, uiteraard in de regie van Hans Croiset. Naar aanleiding van de première van Jozef in Dothan werden in de pers alle vooroordelen over het werk van Vondel nog maar weer eens uit de kast gehaald: de trage ontwikkeling van de dramatische lijn, de moeilijkheidsgraad van zijn taal en de galmende alexandrijnen. Maar er waren ook positieve reacties: veel recensenten waren het er over eens dat Croiset met deze voorstelling maar weer eens aantoonde dat hij 'Vondel doorgrondt als geen ander [...], en dat hij zijn inzichten kan overbrengen aan de acteurs'. Er was respect voor de ingetogen, bijna terloopse manier waarop acteurs als Jules Croiset, Rudolf Lucieer en Hans Hoes de alexandrijnen lieten klinken, in een even sober als doeltreffend decor van Rien Bekkers. Dat sobere decor - een grote, ruige mat en een paar rotsblokken - stemde volgens Pieter Kottman goed overeen met de sfeer en stijl van Croisets enscenering, die 'zo weinig verheven [was] als mogelijk is'.

Alle recensies overziend beklijft uiteindelijk toch een gevoel van lichte teleurstelling. Zeker ook in vergelijking met Croisets eerdere Vondelregies, werd Jozef in Dothan te statisch en behoudend bevonden. Ondanks dat verliep de tournee succesvol. Er was grote belangstelling voor de Vondel-ontbijten en alleen het feit dat de acteurs verplichtingen elders hadden, verhinderde dat de reeks voorstellingen werd uitgebreid.

Een sneeuw en meer toneel van Willem Jan Otten, voorzijde boek.

Op 27 februari 1997 volgde de tweede première van Het Toneel Speelt. Het ging om Een sneeuw van Willem-Jan Otten en ook nu gold dat de voorstellingen buitengewoon goed liepen. Artistiek gezien was er na dat eerste seizoen van Het Toneel Speelt dus alle reden tot tevredenheid, maar financieel gezien ging het de onderneming bepaald niet voor de wind. Noodgedwongen was nog tijdens seizoen 1996-1997 'het bondgenootschap' geïntroduceerd: een vorm van sponsorschap waarbij iedereen mede-eigenaar van het gezelschap kon worden door eenmalig een bedrag van f 1000,- te storten. De tegenprestatie van Het Toneel Speelt bestond onder andere uit twee vrijkaartjes voor een première met nazit, een jaarlijkse, feestelijke bijeenkomst en een uitnodiging voor readings inclusief discussie met de artistieke leiding. Maar ook dat mocht niet baten. Het was duidelijk dat de beoogde zeventig procent aan eigen inkomsten lang niet gehaald zou worden. Toen Croiset Joop van den Ende tegenkwam op een receptie was de zaak snel beklonken. 'Zes ton,' antwoordde Croiset op de vraag hoeveel hij nodig had. Van den Ende gaf hem er vijf en zou dat ook de drie volgende seizoenen blijven doen. Ook daarna zou hij Het Toneel Speelt incidenteel blijven steunen.

Door als openingsvoorstelling voor Jozef in Dothan te kiezen, had Croiset duidelijk gemaakt dat hij zijn pleidooi voor Vondel ook met zijn nieuwe onderneming voort zou blijven zetten. Bij Het Toneel Speelt zou hij in totaal zes regies doen. Vier daarvan waren echte Vondels en als Benno Barnards bewerking van Jefta uiteindelijk niet in een geheel nieuw stuk was uitgemond, zouden het er zelfs vijf zijn geweest. Het zesde stuk was er een van Constantijn Huygens.

Waarom toch die liefde voor de zeventiende eeuw en dan met name voor Vondel? Dat heeft natuurlijk te maken met Croisets overtuiging dat er ook een Nederlandse canon zou moeten zijn. Juist stukken van eigen bodem moeten steeds opnieuw tegen het licht worden gehouden en van nieuwe interpretaties worden voorzien. De interessantste Vondel die Croiset bij Het Toneel Speelt regisseerde was dan ook die van seizoen 2001-2002, zijn tweede enscenering van Lucifer, het stuk waar het destijds allemaal mee begonnen was. Wat vooral in het oog springt in de uitnodigingen die vlak voor de première werden rondgestuurd, is de expliciete mededeling dat dit keer nadrukkelijk voor de majestueuze poëzie van Vondel gekozen was, en niet voor een gemoderniseerde versie. Ook nu bleek dat er wel degelijk een publiek voor Vondel was. Een maand na de première meldde Peter Liefhebber in De Telegraaf dat er grote belangstelling voor de voorstelling was. En opnieuw trok Croiset mee het land door om waar maar nodig een inleiding te verzorgen, of het nu in Groningen, Naaldwijk, Doetinchem of Maastricht was.

Scène uit de voorstelling ‘Lucifer’, 2001: v.l.n.r. Niels Croiset, Anke Engels, Barbara Pouwels. Foto: Deen van Meer. Collectie TIN.

Bij Het Toneel Speelt had Croiset het net zo rustig als in zijn Appel-jaren: hooguit één regie per seizoen en niet belast met alle organisatorische rompslomp die het artistiek leiderschap van een groot gezelschap met zich mee bracht, geen hoofdbrekens meer over de seizoensplanning en het te spelen repertoire, geen conflicten met acteurs die meer of andere rollen wilden spelen en geen hinderlijk bestuur Dat gaf hem ondermeer de gelegenheid om ook buiten zijn eigen onderneming aan het werk te gaan. Het leidde Croiset onder andere naar een gebied van de podiumkunsten dat hij nog niet eerder had bezocht: de opera. In 1995, nog voor de start van Het Toneel Speelt, regisseerde hij bij De Nationale Reisopera Faust van Charles Gounod, en er ging een wereld voor hem open. Deze Faust kreeg een jaar later een vervolg. Opnieuw bij de Nationale Reisopera regisseerde Croiset Don Carlo van Giuseppe Verdi.

Affiche 'Stilleven', 1997. Collectie TIN.

De opzet van Het Toneel Speelt bood Croiset ook de ruimte om veel te spelen. Ook nu gold dat het soms om noodoplossingen ging. Zo speelde hij de titelrol in Benno Barnards Jefta of Semitische liefde omdat beoogd hoofdrolspeler Hans Hoes ziek werd. En natuurlijk was het goedkoper zelf een rol voor zijn rekening te nemen dan iemand in te huren... Voordat hij echter bij zijn eigen gezelschap te zien was, vertolkte Croiset in seizoen 1996-1997 een rol bij Het Zuidelijk Toneel van Ivo van Hove. In regie van Van Hove zelf speelde hij de rol van de vader in het onbekende De onbeminden van Francois Mauriac. Wat Hein Janssen betreft was het een revelatie: "Croiset laat in deze rol nieuwe facetten van zijn acteren zien. Met geraffineerde stembuigingen schiet hij van de ene gemoedstoestand in de andere." Ook Tineke Straatman sprak van een "een schitterende rol" en roemde in het Utrechts Nieuwsblad zijn zijdezachte insinuaties en zijn "tederder dan tedere" blik. Vergelijkbare loftuitingen duiken op als Croiset bijna een jaar later zijn eerste grote rol speelt bij Het Toneel Speelt. Het ging om psychiater Erik Scherpenzeel in Stilleven, een stuk van Karst Woudstra.

De impuls die Croisets acteercarrière in deze jaren kreeg culmineerde uiteindelijk in een vertolking van de rol van koning Lear, voor veel acteurs een kroon op hun carrière. Het stuk Koning Lear neemt in het toneelleven van Hans Croiset een bijzondere plaats in. Hij maakte er kennis mee toen hij als scholier onder begeleiding van Bob de Lange de claus van Gekke Tom instudeerde, en regisseerde het voor de eerste keer in 1973 bij Het Amsterdams Toneel, met de legendarische Guus Hermus in de titelrol. Een seizoen later deed hij dat bij het Publiekstheater nog eens dunnetjes over met zijn vader als Lear. Toen Het Nationale Toneel het koningsdrama in 1993 op het repertoire nam, werd Croiset gecast voor de rol van de Graaf van Gloucester, maar in seizoen 2001- 2002 speelde hij dan uiteindelijk zelf Lear, opnieuw bij Het Nationale Toneel. Ondanks kritische kanttekeningen was het merendeel van de schrijvende pers van mening dat Croiset zich staande hield. Voor Croiset is Lear een "nooit eindigend proces" en hij is er nog steeds niet mee klaar: "Ik zou het over tien jaar graag nog een keer doen: dan heb ik die cyclus afgesloten."

Het Toneel Speelt maakte steeds meer naam en de onderneming wist een steeds groter wordend publiek naar de theaters te trekken. Met name de stukken van Maria Goos - Familie en Cloaca - trokken sterk de belangstelling. Maar niet alleen de stukken van Maria Goos waren kaskrakers: ook De verlossing, een nieuw stuk van Hugo Claus, de nieuwe, grote-zaal-versie van Woudstra's Een zwarte Pool en Het licht in de ogen van Ger Thijs deden het in dat opzicht erg goed. Ondanks de groeiende bekendheid en al die successen bleek het voor Croiset en Klamer uiteindelijk toch niet mogelijk het hoofd financieel boven water te houden. Het Toneel Speelt zag de belangstelling van theaters in het land aanzienlijk teruglopen. Het aantal voorstellingen dat nodig was om een grote-zaal-productie zichzelf te laten bedruipen - toch al gauw een stuk of zeventig - bleek niet langer haalbaar. Het verzoek om een bescheiden aanvullende subsidie werd in januari 2001 gehonoreerd.

In de aanloop naar het Kunstenplan 2005-2008 werd uiteindelijk besloten om echt mee te dingen naar de beschikbare subsidies. Dat wil zeggen: Ronald Klamer zou dat doen. Hij had ambitieuze plannen en in onderling overleg was besloten dat Croiset zich per 1 januari 2005 uit de artistieke leiding van Het Toneel Speelt zou terugtrekken. Uiteindelijk kende het ministerie Het Toneel Speelt een subsidie van zes ton toe. Wat dat betreft kon Hans Croiset op 1 januari 2005 Het Toneel Speelt met een gerust hart overdragen aan Ronald Klamer.

Croiset nam op passende manier afscheid van Het Toneel Speelt. En er werd ook op passende wijze afscheid van hem genomen. In zijn laatste (complete) seizoen vierden hij en collega Annet Nieuwenhuijzen gezamelijk hun gouden toneeljubileum met prachtige rollen in Het licht in de ogen, een stuk dat Ger Thijs speciaal voor de gelegenheid schreef. Croisets laatste regie als artistiek leider van Het Toneel Speelt was - uiteraard – een Vondel: Jozef in Egypte. Bij de première van dat stuk, op 12 oktober 2004, vereerden Willem-Alexander en Maxima de scheidend artistiek leider met hun aanwezigheid. Na de allerlaatste voorstelling van 11 december 2004 werd bekendgemaakt dat de Vereniging van Schouwburg- en Concertgebouwdirecties (VSCD) Croiset de Oeuvre-prijs toekende. Op 27 juni 2005 werd deze prestigieuze onderscheiding hem in de Amsterdamse Stadsschouwburg uitgereikt.

Hans Croiset (zittend op de grond) in ‘Don Carlos’, 2005. Foto: Chris van der Burght. Collectie TIN.

Hoewel Croiset na zijn vertrek bij Het Toneel Speelt twee maanden vrij nam, accepteerde hij nog daarvóór alweer een grote rol voor seizoen 2005-2006. Het ging om de rol van Philips in Don Carlos van Schiller, een coproductie van De Theatercompagnie en Toneelgroep Amsterdam onder regie van Theu Boermans. In datzelfde seizoen zal hij voor Joop van den Ende Theaterproducties One Flew Over The Cuckoo's Nest regisseren, naar het boek van Ken Kesey dat vooral beroemd werd door de verfilming met Jack Nicholson.

Bij Joop van den Ende maakt hij na One Flew over the Cuckoo’s nest ook nog twee voorstellingen in het kader van de Toneelmeesters: Moeder Courage en Drie Zusters. Tevens is hij betrokken bij Toneelgroep Amsterdam en het Nationale Toneel.

In 2008 komt zijn autobiografische roman Badhuisweg uit. Hierin beschrijft Croiset zijn leven op zeer persoonlijke wijze, met als belangrijk thema de moeizame relatie die hij had met zijn vader Max.

Cover boek 'Badhuisweg', 2008.

Tevens biedt het boek een mooi inzicht in het Nederlandse toneelleven vanaf de jaren ’50: over het toneel en het gevecht op de toneelvloer. Want zoals Hans Croiset in een interview in het Parool zegt: "Toneel is voor mij een heilige kunst. Het is één van de belangrijkste uitingen van de mens. De behoefte om een ander een verhaal te vertellen waar hij misschien iets aan heeft. Waarin de verteller woorden vindt voor iets waarover een ander niet beschikt."

Aan stoppen denkt Croiset dus nog lang niet. Hij heeft nog steeds dromen over stukken die hij zou willen ensceneren. Ook als Croiset geen producties meer zal regisseren en geen rollen meer zal spelen, zal het toneel een belangrijk onderdeel van zijn leven blijven: "Ik vind toneel het mooiste verschijnsel dat er is. Als ik een goed stuk zie ben ik helemaal gelukkig."


Tekst afkomstig uit het boek 'Hans Croiset, theatermaker' van Rob van der Zalm i.s.m. Xandra Knebel. Theater Instituut Nederland in coproductie met P.S. Items, 2005.