Canon:1961 - Ida Wasserman jubileert in Tsjechovs De kersentuin
Gebeurtenis | |
---|---|
Titel: | Ida Wasserman jubileert in Tsjechovs De kersentuin |
Afbeelding: | media:Repro-50xxxx119.0001-1.jpg |
Datum: | 1961-11-18 |
Beschrijving: | Sterrentoneel in de jaren vijftig en zestig; de Tsjechovtraditie. |
Tijdlijn(en): | Tijdlijn van het Nederlands Theater |
Perso(o)n(en): | Anton P. Tsjechov, Ida Wasserman, Paul Steenbergen |
Productie(s): | De kersentuin - De Haagsche Comedie - 1960-04-09 |
Gezelschap(pen): | De Haagsche Comedie |
Theater(s): |
Ida Wasserman jubileert in Tsjechovs De kersentuin
Sterrentoneel in de jaren vijftig en zestig; de Tsjechovtraditie
Op 18 november 1961 ging bij De Haagsche Comedie voor de derde keer in negen jaar tijd De kersentuin van de Russische schrijver Anton Tsjechov in première. Het beloofde op voorhand weer een bijzondere avond te worden. Met dit stuk vierde de actrice Ida Wasserman haar veertigjarig toneeljubileum. Een van haar tegenspelers was Paul Steenbergen. Samen waren zij dé belichaming van de beroemde Haagse stijl, een lichte, ingetogen manier van acteren waarbij suggereren belangrijker was dan uitspelen. En dan was er de regisseur: Pjotr Sjarov. Hij was er verantwoordelijk voor dat in Nederland een echte Tsjechovtraditie ontstond.
De acteermethode van Stanislavski
De Rus Sjarov was kort na 1900 opgeleid door de beroemde Russische regisseur en toneelvernieuwer Konstantin Stanislavski en was dus zeer goed ingevoerd in de acteermethode die Stanislavski als leider van het Moskous Kunsttheater had ontwikkeld. Het ging er daarbij om dat de acteur zijn eigen ervaringen en emoties zoveel mogelijk liet samenvallen met die van het personage dat hij speelde. Door van die methode gebruik te maken kon de acteur voorkomen dat hij terugviel op trucjes en maniertjes en kon hij iedere avond een waarachtig en levensecht personage creëren.
Sjarov en de Tsjechovtraditie in Nederland
Het Moskous Kunsttheater speelde een breed repertoire, maar een bijzondere plek in dat repertoire namen de stukken van Anton Tsjechov in. De drie zusters, Oom Wanja en De kersentuin waren zelfs speciaal voor het gezelschap geschreven. Vanaf de jaren twintig van de vorige eeuw kon ook het publiek in West-Europa kennis maken met deze stukken. Pjotr Sjarov was tijdens de turbulente jaren na de revolutie van 1917 met een deel van het Moskous Kunsttheater in Praag terecht gekomen en gaf van daaruit door heel Europa gastvoorstellingen. En heel Europa vergaapte zich aan het onwaarschijnlijk gedetailleerde, harmonieuze en levensechte samenspel van de Russen.
Dat gold ook voor Nederland en het had tot gevolg dat Sjarov kort na de Tweede Wereldoorlog werd uitgenodigd om bij het gezelschap Comedia een gastregie te komen doen. Hij kon daar aan het werk met onder anderen Ko van Dijk, Han Bentz van den Berg, Ellen Vogel en Ank van der Moer. Zij bleken zo getalenteerd, en zo ontvankelijk voor dat wat Sjarov hen leerde, dat de voor Nederlandse acteurs onspeelbaar geachte Tsjechov ineens binnen bereik kwam.
Het bewijs werd geleverd op 20 februari 1950. De allereerste Nederlandse Tsjechov, De drie zusters, werd een enorm succes en al snel nodigden ook andere Nederlandse gezelschappen Sjarov uit om een stuk van Tsjechov te komen regisseren. Omdat Sjarov steeds dezelfde benadering en aanpak koos, kon er in dit traditiearme land een heuse Tsjechovtraditie ontstaan, met als vaste ingrediënten levensechte Russische decors, inclusief iconen en samowars, prachtige, negentiende-eeuwse kostuums, melancholie, een laag tempo en lange stiltes. En tegen die traditie konden Nederlandse regisseurs als Ton Lutz, Hans Croiset, Gerardjan Rijnders en Frans Strijards zich in de jaren zeventig en tachtig gaan afzetten. Aanvankelijk een beetje, maar gaandeweg steeds radicaler.
Sterrentoneel
Ida Wasserman, Paul Steenbergen, Ko van Dijk, Han Bentz van den Berg, Ellen Vogel en Ank van der Moer waren stuk voor stuk acteurs en actrices waarvoor het Nederlandse publiek in de jaren vijftig en zestig speciaal naar de schouwburgen kwam. Uiteraard toonden zij hun kunnen ook in andersoortig repertoire. Han Bentz van den Berg en Ank van der Moer maakten drie seizoenen lang furore in Edward Albee’s Wie is er bang voor Virginia Woolf, het meest gespeelde stuk uit de jaren zestig. Ko van Dijk speelde Willy Loman in De dood van een handelsreiziger, een vertolking die ook dankzij de tv-registratie uit 1967 legendarisch werd. En dan was er ook nog Guus Hermus, die in 1962 in Rotterdam schitterde als Cyrano in Cyrano de Bergerac. Deze sterren verdwenen in de jaren zeventig één voor één uit beeld, zonder dat anderen hun plaatsen innamen. Regisseurs en hun specifieke visie op de gespeelde stukken waren belangrijker geworden dan de hoofdrolspelers.
Dit is één van de canonteksten. Voor meer informatie zie: Canon van het Theater in Nederland