Interview: Pol Eggermont over het Pop Arts Festival
17 maart 2020 - Interview door Milco Feijnenbuik
Jaarlijks zet het Pop Arts Festival het aanbod van beeldend theater in de spotlights. Tijdens de aankomende elfde editie van het festival zijn weer vele uiteenlopende voorstellingen te zien. Artistiek directeur Pol Eggermont legt uit waarom juist bij dit genre die verscheidenheid zo groot is en wat dit festival bijzonder maakt.
Waar komt jouw belangstelling voor het genre van poppen- en objecttheater vandaan?
“Ik heb er eigenlijk altijd wel dingen mee gedaan, maar dat komt ook omdat ik het niet echt als een apart genre zie. Theater is vooral leuk, omdat er allemaal dingen kunnen gebeuren die in het echt niet kunnen, en beeldend theater is daarbij natuurlijk de verbeelding ten top. Het is natuurlijk ook al zo oud als de weg naar Rome. De kruisweg werd bijvoorbeeld geschilderd; niet beschreven. Voor een stripverhaal geldt hetzelfde: dat is op een bepaalde manier veel toegankelijker dan een verhaal met alleen maar woorden. En wat is er leuker dan om levenloze dingen met een paar simpele handelingen tot leven te laten komen? Door dat goed te bespelen, gaat het publiek zich er automatisch mee verbinden.”
Je bent artistiek leider van het Pop Arts Festival. Hoe ben je daarbij terecht gekomen?
“In 2017 ben ik artistiek leider geworden van Feikes Huis, dat ooit is opgericht door Eliane Attinger. Vroeger was zij ook directeur van het Ostadetheater. Zij bedachten ooit met Theater Bellevue een initiatief voor een driedaags festival rondom poppentheater: Poppen in beweging. Dat festival groeide uit tot het Pop Arts Festival. In eerste instantie was het dus een samenwerking tussen Bellevue, het Ostadetheater en later ook met De Krakeling erbij. In 2014 stopte het Ostadetheater ermee, maar deze locatie werd een jaar later vervangen door De Brakke Grond als partner en locatie.
Toen ik dus bij Feikes Huis terechtkwam, heb ik de banden met het Pop Arts Festival aangehaald. In 2018 hebben we ons eerste grote project gedaan: Puppet Playground/Objects Welcome. Dat was een avond met werken in ontwikkeling. Daarna zijn we de samenwerking gaan uitbouwen, met onder andere een internationaal bezoekersprogramma. Sinds 2019 is Feikes Huis ook echt een van de partners van het festival.”
Ik kan me voorstellen dat het lastig kan zijn om met vier partijen het programma van het festival overeen te komen. Iedereen heeft toch een eigen mening. Hoe gaat dat in zijn werk?
“We programmeren het festival inderdaad met zijn vieren, waarbij ik als een soort hoofdredacteur optreedt. Elke locatie heeft zijn eigen voorkeuren en draagt voorstellingen aan. In een paar sessies hakken we dan de knopen door. Van belang is in ieder geval dat in alle voorstellingen het ‘beeldend vertellen’ een grote rol moet spelen. We kunnen elkaars meningen gelukkig vertrouwen, en iedereen weet zijn voorkeuren ook altijd goed uit te leggen. Elke locatie heeft natuurlijk ook zijn eigen identiteit die het wil waarborgen. Deze is ook terug te zien in de programmering. Het merendeel van de voorstellingen voor jeugd en familie speelt in De Krakeling, terwijl de wat grotere voorstellingen in Theater Bellevue staan. Bij De Brakke Grond kan men dan bijvoorbeeld weer bijzondere installaties vinden. De verdeling gaat niet helemaal op, maar in grote lijnen is dit wel het geval.”
Het festival draait dit jaar om het thema ‘(over)leven’. Hoe zijn jullie daarbij gekomen?
“Zo’n thema ontdek je eigenlijk vaak gaandeweg. We kijken in eerste instantie vooral naar welke voorstellingen we graag willen en kunnen selecteren voor het festival. Dit hangt bijvoorbeeld af van de speelschema’s, wanneer premières zijn gepland, et cetera. Het enige wat op voorhand zeker is, is dat de voorstellingen ofwel in vorm ofwel in inhoud een soort ultieme verbeeldingskracht moeten hebben, waardoor er een soort noodzaak ontstaat om het te vertellen. Er komt vervolgens altijd een moment dat we de puzzelstukjes in elkaar gaat passen en gaat proberen lijntjes te leggen tussen de voorstellingen. We gaan dan de voorstellingen langs en kijken stuk voor stuk waar ze over gaan.
Dit jaar hebben we bijvoorbeeld Hotel Modern met de voorstelling Ons Wereldrijk, die een hele beeldende, historische en bijna documantaire-achtige voorstelling maken over hoe wij aan onze koloniën zijn gekomen. Dat is een best schokkend en bloederig verhaal. Daartegenover staat bijvoorbeeld LOD en Silbersee, die in Huis een situatie creëren waarin je als kind of volwassene met een koptelefoon op ronddwaalt in een leven van iemand waarin depressie een hele grote rol speelt. Een andere extreme is Claudio Stellato, die een soort absurde wereld maakt waarin mensen letterlijk in gevecht gaan met materiaal. Al die voorstellingen hebben een soort conceptuele, beeldende en actuele kracht, maar ieder op hun eigen manier. Veel voorstellingen zijn wel extreem in het beeldende idioom dat ze gebruiken, maar dat hangt ook wel aan het festival zelf. Het heet niet voor niets Pop Arts. Uiteindelijk kwamen we dit jaar tot de conclusie dat ze allemaal over dat ‘leven en overleven’ gaan.”
Met elf edities zijn er vele verschillende voorstellingen de revue gepasseerd. Merk je daarbij dat het genre zich in de afgelopen jaren heeft ontwikkeld?
“Het is eigenlijk altijd wel breed geweest. Het gaat om mensen die hele visuele taal gebruiken, beeldend vertellen en objecten tot leven laten komen. Vroeger had je al gezelschappen als Studio Hinderik of Dogtroep die dat deden. Dat op zichzelf is nu niet heel anders. Maar: in hoeverre ontwikkelt de toneelschrijfkunst zich als toneelschrijfkunst? Dat gebeurt doordat mensen er rare dingen mee gaan doen. De creativiteit zit hem dus in die mensen. Er zijn uiteindelijk weinig boeken en handleidingen geschreven over de geschiedenis van het beeldend theater en je merkt dat het geheugen van de mens kort is. Er wordt dus vooral veel inspiratie gehaald uit wat eerder is gedaan en daar wordt vervolgens verder mee gewerkt.
Je hebt daarbij binnen het beeldend theater ook niet zoiets als repertoire, wat je bij toneel en musical bijvoorbeeld wel hebt. Je kan natuurlijk wel een Shakespeare doen op zijn beeldends, maar het merendeel bestaat uit nieuwe concepten en nieuwe vormen, met steeds weer een andere taal en andere werelden. Dat maakt die wereld voor mij juist ook zo leuk, omdat er daardoor behoorlijk op los geëxperimenteerd moet worden. Alles moet nieuw worden gemaakt. Het festival wordt daar ook heel levendig van, en als bezoeker kan je alles gewoon op dat moment beleven, zonder voorkennis nodig te hebben.”
Maakt die verscheidenheid ook dat het veld van makers zo gevarieerd is?
“Het is inderdaad vooral een scene waarin veel multitalenten werken. Dat laat ook meteen die rijkdom van het beeldende circuit zien. We hebben makers die afkomstig zijn uit de mime, beeldende kunst, architectuur, fotografie; noem maar op. Die verhouden zich allemaal op hun eigen manier tot theater. Vorig jaar was bijvoorbeeld Servaes Nelissen bij ons te zien. Hij is een hele goede poppenspeler, maar daarnaast ook een heel goed acteur, schilder, beeldhouwer en videomaker.
Je ziet ook wel een verschil ten opzichte van andere genres. Bij elke vorm heb je het brede palet van talent nodig. Bij teksttoneel heb je bijvoorbeeld naast het professionele veld ook veel (semi-)amateurgezelschappen die rotzooien voor hun eigen publiek en daar hele leuke dingen maken. Dit palet heb je ook bij het poppen- en objecttheater, al lijkt het daar soms te stoppen bij het semiprofessionele. Dat zijn vaak kleine, traditionele vertellingen in een hele precieze vorm. Terwijl er ook echt mensen zijn die op professioneel vlak heel mooi werk maken.
Een nieuwe naam in het objecttheater is bijvoorbeeld Steef de Jong. Op de kwaliteiten die hij heeft en de dingen die hij maakt, trekt hij heel veel publiek aan. Voor mij werkt hij duidelijk met het idioom van het beeldend theater, in de lijn van bijvoorbeeld Rieks Swarte. Voor de buitenwereld maakt dat echter weinig uit en doet het genre er niet echt toe. Daardoor lijken er misschien minder ‘professionele beeldend theatermakers’ te zijn. Maar als festival speur je in ieder geval wel naar dit soort mensen en voorstellingen met zulke kwaliteiten: een sterke eigenheid, maar gebruik makend van de beeldende elementen. Dat levert die verscheidenheid binnen zo’n festival op. Die afwisseling is voor het publiek heel leuk, maar natuurlijk ook voor de makers. Zij krijgen de kans om elkaars werk te zien en zichzelf te inspireren voor weer nieuwe concepten en voorstellingen.”
Krijgt het beeldend theater naar jouw idee genoeg waardering?
“Ik kan me voorstellen dat mensen snel denken dat poppen- en objecttheater al snel gefröbel in de marge is. Dat zou kunnen. De term ‘poppentheater’ gebruik ik bijvoorbeeld zelf ook eigenlijk zelden. Het zou hetzelfde zijn als je zou zeggen dat je naar ‘mensentheater’ gaat kijken. De diversiteit is namelijk net zo groot. Je hebt mensen die zichzelf bijna wegcijferen en die met enkel beelden en objecten een dramatisch verhaal vertellen, acteurs die zelf als het ware transformeren in een soort rare wezens en woordeloos dingen doen, tot aan toneelstukken of muziektheater waarin poppen een rol spelen. Het gaat alle kanten op. Ik probeer er dus ook niet zoveel mee bezig te zijn. We willen vooral laten zien wat voor fantastisch werk er allemaal is, in plaats van teveel benadrukken hoe bijzonder beeldend theater is. Dan zou het bijna iets verdedigends krijgen, alsof je jezelf aan het verantwoorden bent, terwijl je juist een positieve energie wilt.”
Dit interview komt voort uit het thema rondom poppentheater. Kijk voor het actuele thema op de Nu Centraal-pagina.
Nieuwsgierig naar alle andere interviews op de Theaterencyclopedie? Kijk snel op de overzichtspagina!