Hans Croiset: Biografie - Een uitstapje naar Scheveningen
Eenlevenlangtheater Hans Croiset:
- Homepage Eenlevenlangtheater Hans Croiset
- Biografie
- Repertoire
- Audio
- Video
- Volgens Hans Croiset
- Volgens anderen
- Colofon
Een uitstapje naar Scheveningen
Kort nadat Hans Croiset in 1985 bekend had gemaakt dat hij het Amsterdamse Publiekstheater zou verlaten, werd hij benaderd door Erik Vos. De artistiek leider en regisseur van Toneelgroep De Appel vroeg hem om een gastregie te komen doen in Scheveningen. Sinds Vos in 1968 door Croiset in de gelegenheid was gesteld om bij Toneelgroep Theater Brechts De goede mens van Sezuan te regisseren, hadden de twee altijd een collegiale relatie onderhouden. Vos voorzag de regies van Croiset - als ze hem aanstonden - steevast per brief van commentaar. Nu zou Vos een half jaar naar Amerika vertrekken en was het Appeltheater even vrij. Daarbij was het gezelschap op zoek naar nieuwe artistieke impulsen nu de formule, waarmee in de jaren zeventig grote successen waren geboekt, enigszins leek te zijn uitgewerkt.
Croiset had wel oren naar dit uitstapje en pratend over geschikt repertoire waren hij, Vos en de vaste Appel-dramaturg Hent van der Horst al vrij snel op de Faust van Goethe uitgekomen. Waarom Faust? Natuurlijk, de tekst behoorde tot het beste wat de westerse cultuur had voortgebracht, maar voor Croiset was het ook een logisch vervolg op Mnouchkines Mephisto. Daarbij was De Appel op dat moment waarschijnlijk het enige gezelschap waar zo'n Faust-onderneming gerealiseerd zou kunnen worden. Want dat het een onderneming zou worden, dat stond bij voorbaat vast. Het was Croisets bedoeling om niet alleen het eerste, maar ook het tweede 'onspeelbare' deel te doen. De hele onderneming zou zeven en een half uur gaan duren, inclusief in de foyers gespeelde 'voorspelen', gefilmde scènes die de uiteindelijke voorstelling niet gehaald hadden en een Griekse maaltijd als introductie voor het tweede deel.
Voor De Appel betekende Faust een enorme investering van tijd, menskracht en geld: iedereen werd vrijgemaakt voor deze productie, het theater ging drie maanden dicht en ook elders werd niet opgetreden. Natuurlijk moest de tekst - in omvang zeven keer Adam in ballingschap - grondig worden bewerkt. Croiset had een duidelijke boodschap en sprak zelfs van politiek theater in de geest van Brecht: "In een paar uur willen we laten zien hoe de mensheid omgaat met alles wat hem gegeven is. Liever gezegd, daar niet mee kan omgaan en er niets van leert. De voorstelling moet een absolute aanklacht worden die tot nadenken stemt over hoever het al gekomen is." Dat kon heel goed aan de hand van dit verhaal: "Van alles wat Faust heeft doorgemaakt in het leven, heeft hij in feite niets geleerd. Hij denkt nooit na over zijn ervaringen, zet ze nooit op een rij en houdt zich niet bezig met de consequenties van zijn daden. De mensheid doet dat evenmin en het gaat dan ook van kwaad tot erger."
Over de manier waarop hij dat in het Appeltheater allemaal over het voetlicht wilde brengen, liet Croiset zich expliciet uit. Hij greep terug naar de sleutelwoorden waardoor hij zich ook in de jaren zeventig bij het Publiekstheater had laten leiden: eenvoud en helderheid. Daarbij wilde hij per se dat de voorstelling voor de toeschouwers een belevenis zou zijn, een "voorzet naar een specifiek levend theater": "Het moet meer zijn dan alleen de intellectuele ervaring, die tegenwoordig zo in zwang is. Ik streef naar een gemoedservaring, een prettige ervaring, een verlichtend gevoel, maar ik wil ook dat het kritisch vermogen van de toeschouwer wordt aangescherpt." Een belangrijke rol was daarbij weggelegd voor de scenografie. In een oerlandschap kreeg ieder deel een eigen identiteit waarbij historische juistheid nadrukkelijk geen rol speelde. De Faust van Eric Schneider was dan ook geen middeleeuwse geleerde, maar een moderne wetenschapper. Schenk vertelde in een interview: 'De voorstelling vreet werkelijk van alle walletjes. Van underdesigned tot overdesigned, van authentiek tot fantastisch.' De rechtvaardiging voor deze eclectische benadering hadden hij en Croiset bij Goethe zelf gevonden. Die had Faust een parelsnoer genoemd, 'zo vol dat je het niet aan een draad kunt ophangen'. Vormgever Ton Schenk gaf toe dat er met name in het derde en het vierde deel ook op effect was gewerkt. Al was het alleen maar om het publiek wakker te houden en ze iets te zien te geven. Maar de essentiële scènes tussen Faust en Gretchen (Will van Kralingen) of tussen Faust en Mephisto (Guido de Moor), waarbij elke nuance zichtbaar en hoorbaar moest zijn, werden sec en zonder franje gebracht.
De voorstelling bevatte inderdaad een groot aantal spectaculaire scènes: de heksensabbat bestond uit een bende motorduivels die gehuld in zwart leer kwam binnenrijden, er was een zwevende praalwagen met de hofentourage van Lodewijk de Veertiende, de zaal veranderde in een zee van golvend doek met allerhande creaturen, er waren sfinxen en centaurs, en dat alles begeleid door verrassende lichteffecten en een speciaal gecomponeerde, vier uur durende compositie van Lodewijk de Boer. Ook in die muziek werd een reis door de westerse cultuurgeschiedenis afgelegd. Na de première bleek dat in de recensies vooral op die effecten werd ingezoomd. Alleen de koppen al: 'vormgeving en spektakel overheersen in monsterproductie', 'een onoverzichtelijke kermis', 'spektakel om het spektakel' en 'spektakel zonder diepte'.
Toch was er ook oog voor de andere dimensie. Zo noemde Jac Heijer de vermenselijking van de mythische figuren en de diepgang waartoe Croiset zijn hoofdrolspelers had aangezet als sterke punten. Helena (Christine Ewert) was hier geen idool maar een begerenswaardig meisje dat je op straat zou kunnen tegenkomen en dat toevallig mooi verzen kon zeggen. Gretchen was geen 'vroom maagdeken' maar een sterke en besliste vrouw die zich slechts met woede schikte in haar lot van verlaten minnares. Ook roemde hij het spel van Schneider en De Moor, met name in het laatste gedeelte van de voorstelling. Dat had te maken met de chemie die er tussen hen heerste en met de manier waarop zij Goethes verzen wisten te verklanken. Ondanks die lovende woorden reageerde Croiset gegriefd. Hij vond het niveau van in ieder geval een aantal recensies een belediging: Faust was geen spektakel, het was een standpuntvoorstelling. Dat de recensenten het verhaal dat hij met dat tweede deel vertelde niet hadden kunnen volgen, bewees dat ze hun huiswerk niet gedaan hadden. De visuele elementen stonden allemaal ten dienste van dit streven: Faust bereikbaar maken voor een groot theaterpubliek: "Ik ben ontzettend trots op dit stuk. Ik sta er voor honderd procent achter. Het is het beste stuk dat ik ooit heb gebracht." Het publiek leek het in ieder geval met hem eens te zijn, want de voorstelling werd een ongekend succes. Faust werd in een kleine drie maanden tijd in totaal 63 keer gespeeld en trok bijna 25.000 toeschouwers. Daaronder bevond zich Max Croiset overigens niet. Hoewel het Appeltheater (bij wijze van spreken) in zijn achtertuin stond, heeft hij de Faust van zijn zoon niet gezien. Iedere keer is er vergeefs naar hem uitgekeken.
Na de allerlaatste voorstelling op 23 februari 1986 kwamen er nog drie toegiften. De eerste was de vijf uur durende televisieversie die Olga Madsen gemaakt had in opdracht van Stefan Felsenthal, hoofd cultuur van de NOS, en die op 9 en 10 september, omgeven door veel publiciteit, werd uitgezonden. De tweede was dat Guido de Moor voor zijn vertolking van Mephisto bekroond werd met een Louis d'Or, maar de derde moet helemaal een grote verrassing zijn geweest. Toneelgroep De Appel kreeg door de Kring van Nederlandse Theatercritici de Prijs van de Kritiek voor het seizoen 1985- 1986 toegekend. Bij de uitreiking in november 1986 liet Erik Vos weten dat Croiset en sommige leden van zijn gezelschap overwogen hadden de prijs niet te aanvaarden. Hij haalde nog eens fel uit naar de manier waarop er in Nederland kritiek bedreven werd en waarin hij fascistische tendensen meende te ontwaarden. Naar zijn oordeel werd er door een Amsterdamse incrowd autoritair en onverdraagzaam geoordeeld over Haagse andersdenkenden.
Wat lag er na het succes van Faust meer voor de hand dan de tijdelijke verbintenis tussen Croiset en het Haagse gezelschap een vervolg te geven? Dat vervolg kwam er dan ook. Samen met Tom Schenk realiseerde Hans Croiset in seizoen 1986-1987 Amphitryon van Heinrich von Kleist en een seizoen later Vondels Faëton. Vooral aan die Amphitryon bewaart Croiset zoete herinneringen. Op de keper beschouwd is dat - naar zijn eigen oordeel - zijn allerbeste regie geweest, ook omdat tijdens de intense repetitieperiode de werkelijkheid van het stuk bijna tastbaar werd en leek samen te vallen met gevoelens en gedachten die alle betrokkenen uit eigen ervaring kenden. Het contrast met zijn Faust had overigens niet groter kunnen zijn.
Terwijl Faust een moloch is van meer dan 12.000 verzen die de hele westerse cultuurgeschiedenis omspant, karakteriseerde Croiset Amphitryon als een 'ragfijn weefsel van pure poëzie waar je regel voor regel verliefd op wordt'. Die kwaliteit was ook in de vertaling van Barber van de Pol behouden gebleven, tot en met het laatste 'ach' waarin alle lijntjes uiteindelijk samenkomen. Ook in zijn regie liet Croiset zich van een totaal andere kant zien: zo overweldigend, theatraal en spectaculair als Faust was geweest, zo sereen, literair, strak en ingetogen was nu zijn Amphitryon.
Een seizoen later zouden Croiset en Schenk met Vondels Faëton nog één keer optimaal gebruikmaken van de mogelijkheden die het Appeltheater hen bood. Terwijl de toeschouwers op losse stoeltjes in het midden van de zaal zaten, voltrok zich hoog op de gaanderijen, tegen de wanden van het theater, de ondergang van Faëton, de zoon van de zonnegod, die in zijn hoogmoed dacht de zonnewagen te kunnen besturen. In deze productie, waarmee Vondels vierhonderdste geboortejaar luister werd bijgezet, was een belangrijke rol weggelegd voor lichtontwerper Reinier Tweebeeke. Hij hulde de onttakelde ruimte in steeds wisselende kleuren, nu eens een prachtige dageraad suggererend, dan weer een helse vlammenzee. ' Tweebeeke zou na deze Faëton Croisets vaste lichtontwerper worden.
Terugkijkend noemt Croiset het Publiekstheater de mooiste periode van zijn carrière, maar zijn drie regies bij Toneelgroep De Appel vormen het artistieke hoogtepunt. Daarbij — en dat was misschien nog wel belangrijker — was hij er gelukkig: na al die jaren artistiek leiderschap eindelijk eens zonder alle sores van een eigen gezelschap. De tijd die hij nu overhield, spendeerde hij onder andere aan zijn vrouw en drie studerende kinderen. Ook werd hij, na een lezing in 1986, een aantal jaren achtereen als 'regence lecturer' uitgenodigd door de Universiteit van Berkeley. De drie onbezorgde jaren bij Toneelgroep De Appel leerden Croiset in ieder geval dat hij betere voorstellingen zou hebben gemaakt als hij niet ook steeds artistiek leider was geweest. Dat inzicht behoedde hem echter niet voor een stap waar zijn vrouw en kinderen hem tevergeefs van probeerden af te houden en die hij later nog wel eens zou betreuren.
Tekst afkomstig uit het boek 'Hans Croiset, theatermaker' van Rob van der Zalm i.s.m. Xandra Knebel. Theater Instituut Nederland in coproductie met P.S. Items, 2005.