Het verhaal van Johnny & Jones

Uit TheaterEncyclopedie
Ga naar: navigatie, zoeken
Arnold Simeon Nol van Wesel

In de jaren dertig en het begin van de jaren veertig van de twintigste eeuw was het Amsterdamse duo Nol (Arnold Siméon) van Wesel (3 augustus 1918 – 15 april 1945) en Max (Salomon Meyer) Kannewasser (24 september 1916 – 20 maart 1945) razend populair. Ze waren beter bekend onder de naam Johnny (Max) & Jones (Nol), die onder meer populair werden door hun eerste single uit december 1938: Mijnheer Dinges Weet Niet Wat Swing Is, geschreven door Joop de Leur. Ze begeleidden zichzelf op gitaar en zongen hun swingende popliedjes met vlotte teksten in een semi-Amerikaans accent.

Nol was de zoon van Wolf van Wesel en Debora Smit en woonde in de Volkerakstraat 30 (één hoog). Zijn ouders werden beiden vermoord in Auschwitz op 8 oktober 1942. Nol speelde voornamelijk (tenor)gitaar en gaf zelf ook gitaarlessen, welke hij adverteerde in het Joodsch Weekblad.
Max woonde in de Lekstraat op nummer 130 (twee hoog) en was de zoon van Meijer Salomon Kannewasser en Rachel Ziekenoppasser, die ook beiden omkwamen in de Tweede Wereldoorlog (respectievelijk in Auschwitz (1942) en Sobibor (1943)). Max had al enige zangervaring en had als trouw bezoeker van de Nederlandsche Hot Club in Amsterdam ook jazzconnecties.

Het is nooit duidelijk geworden hoe het duo aan de artiestennaam Johnny & Jones is gekomen. Vermoed wordt dat dit afkomstig is van de musical comedy ‘Little Johnny Jones’ van de Amerikaanse komiek, danser en componist George M. Cohan (1878-1942). Hij werd bekend van het lied “I am a Yankee Doodle Dandy”.

Salomon Max Kannewasser

Doorbraak

Beide mannen werkten in 1934 in De Bijenkorf: Nol op de calculatieafdeling, Max bij het witgoed.[1] Max, die hiervoor de MULO had gedaan, werd gezien als een populaire jongen. Op een personeelsfeest van het warenhuis, georganiseerd door personeelsvereniging De Zwerm, werden ze ontdekt. Samen met Bob Beek en Max Meents vormden ze The Bijko Rhythm Stompers en traden ze daar op. In hun personeelsblad ‘Bij en Korf’ werden beide musici voor het eerst vermeld:

“Het debuut van ‘The Bijko Rhythm Stompers’, bestaande uit de Heren Bob Beek, Max Kannewasser, Max Meents en Nol van Wesel was een openbaring en hield tevens een belofte in voor de toekomst, want deze jonge zangers, die een storm van bijval oogstten, zullen als nieuwe steunpilaren van ‘De Zwerm’, nog dikwijls onze avonden opluisteren. Excelsior, jongens.”

Behalve dit optreden, was ook hun auditie bij het Cabaret der Onbekenden (een soort talentenjacht) belangrijk in hun doorbraak. Nol en Max traden in de loop van 1936 steeds meer op als zangduo, toen ze besloten auditie te doen bij Henri Wallig (1881 – 1939), een toen bekende voordrachtskunstenaar die in Amsterdam het Cabaret der Onbekende leidde.

Een van de eerste optredens voor dit cabaret vond plaats in Café Royal op het Frederiksplein. Voor het eenjarig jubileum en de driehonderdste voorstelling van het cabaret traden ze op 22 juli 1937 op in Haarlem.

Door het succes als duo zegden Nol en Max hun baantjes bij de Bijenkorf op, om zich volledig op hun optredens met Johnny & Jones te focussen.

Carrière in vrijheid

Max had, ondanks het gebrek aan een muzikale opleiding, wel ervaring als musicus. Zo was hij onder de artiestennaam ‘Andy Yazoo’ sinds 1935 als vocalist verbonden aan de in 1931 opgerichte Amsterdamse semi-profband ‘The Merry Makers’: een dansorkest onder leiding van pianist Jan Staats. Zij speelden veel op onder meer bal- en dansavonden en danskampioenschappen.

  • Deze band begeleidde hem en Nol bij een optreden op 9 augustus 1936 in het Casino van Den Helder. Dit optreden kreeg een maand later een vermelding in het bekende jazzmaandblad ‘De Jazzwereld’ en ook het duo Johnny & Jones bleek succesvol te zijn. Drie jaar later, in april 1939, traden ze opnieuw op in het Casino, ditmaal in een cabaretrevue.
  • In 1937 traden ze ook op in de revue van het cabaretduo van Herman Tholen en Albert van Lier.
  • In hun begintijd was het duo te gast bij de Joodsche Jeugdvereniging S.K.A.L., op zondag 3 oktober 1937.
  • Op zondag 21 november 1937 traden ze op bij een feestavond van het reisbureau van het Nieuw Israëlitisch Weekblad in het Amsterdamse Muzieklyceum. Het blad schreef over hun optreden dat het een overweldigend succes was en noemde het duo “alleszins kundig”[2]
  • In 1938 traden ze op bij een examenfeest in de Schouwburg van het Apeldoornsche Bosch (de Joodsch Psychiatrische Inrichting in Apeldoorn)
  • Ze waren te zien op de Jaarbeurs 1938 in Utrecht (gehouden van 15 t/m 24 maart), met onder meer ook Wim Kan. Op deze beurs werd het fenomeen televisie geïntroduceerd door Philips. Het lied ‘Wat een weer, wat een weer’(een vertaling van ‘Let i train, let it pour’) namen ze in het voorjaar van 1939 op voor Philips Experimentele Televisie.
Johnny & Jones (op voorgrond) bij het Kurhaus Cabaret
  • In de jaren voor de oorlog treden Max en Nol ook op met het Nederlands (Radio) Cabaret Ensemble van Frans Nienhuys (1905 – 1994), dat bestond van 1935 tot en met 1965. Nienhuys was een van de weinige niet-Joden die in onder andere het Tip Top Theater optreden, met verder alleen Joodse artiesten. Ze traden ook met hem op bij een diploma-avond voor de verpleging in het Apeldoornsche Bos op 12 juni 1938.
  • Johnny & Jones traden meermaals op tijdens de ‘Zomerfeesten’ die werden georganiseerd door de VARA.
  • Op 24 juli 1938 was het duo te zien op een bijeenkomst van de vakbond NVV en de politieke SDAP in Ginneken (nu deel van Breda).
  • Van half augustus tot de sluiting van het seizoen in 1938 traden Johnny & Jones op in het Scheveningse Kurhaus cabaret van Louis Davids. Nadat hij op 1 juli 1939 overleed, was het duo ook aanwezig op zijn uitvaart.
  • Nog voor hun grammofoonplatendebuut trad het duo gedurende oktober 1938 enkele weken op in de bekende Rotterdamse dancing ‘Pschorr’, ter afwisseling van het orkest van de Amerikaanse trompettist Bobby Martin.
  • Op 11 maart traden ze op in de concertzaal van de dierentuin van Antwerpen, op een muzikale avond met Amerikaanse artiesten als de Mills Brothers (een jazzkwartet uit Ohio). Bob Schrijver meldde hierover in De Jazzwereld van april 1939:

“Voor vrolijkheid zorgden de populaire Johnny en Jones en dit is hen wel toevertrouwd. Dit duo heeft tal van originele invallen, die zij op een geheel persoonlijke wijze weten te brengen en waarmede zij, zoowel in de zaal als voor de mike, dadelijk het publiek voor zich innemen. En wanneer zij dan ook nog à la Cab Calloway de ‘hey de hey’ aan het publiek geven en de ‘ho de ho’ terugvragen, dan is het hek heelemaal van den dam. Ter eere van den voetbalwedstrijd België-Nederland zouden deze uitstekende ‘entertainers’ op 18 Maart [1939] nogmaals in Antwerpen optreden”.

  • Op 18 maart 1939 speelde het duo bij gelegenheid van de voetbalinterland België – Nederland in het Antwerpse stadion De Bosuil.
  • In datzelfde jaar traden ze op bij verschillende internationale stations, zoals de BBC (in het programma Mondaynight at Seven) en in België voor Brussel INR Vlaams. In beide landen werd tevens een 78-toerenplaat van hen uitgebracht.
  • In april 1939 traden de Amsterdamse jongens op in Rotterdam op een feestavond van een lokale voetbalvereniging. Volgens De Maasbode kregen zij “een dankbaar applaus hetgeen aanleiding was voor een toegiftje.”
  • Op 2 juli 1939 gaven ze twee optredens bij de landdag van de Algemene Nederlandse Metaalbewerkersbond (ANMB) op het gemeentelijk terrein Landgoed Birkhoven in Amersfoort. Hun optreden werd muzikaal aangekondigd door de bekende organist Cor Steyn (1906 – 1965), die Mr. Dinges speelde.
  • Op dinsdag 16 April 1940 treed het duo op in het beroemde Theater Carré in Amsterdam tijdens een variétéavond. Het Algemeen Handelsblad van 17 April schreef hierover: “Gelukkig zijn er de Amsterdamsche knapen Johnnie and Jones ,die met een paar vlotte liedjes tenslotte eer inleggen.

Muziek

Platen en afspeelapparatuur waren eind jaren dertig erg duur, dus men werd vooral bekend door radio-optredens. Vanaf uit 1937 speelden Johnny & Jones dan ook regelmatig voor de VARA-radio, onder andere in het programma ‘Tussen 7 en 8’. Ze deden dat vaak met het orkest The Ramblers (1926 – 1964), die al populairder waren (vooral bij de jeugd) en waarvan ze konden meeprofiteren. Een van deze optredens vond plaats op 20 maart 1940 in zaal Bellevue. De oudste opname die bewaard is gebleven van het duo is ook afkomstig uit een programma voor VARA-radio en dateert van 24 augustus 1938.

Een gesigneerde foto van Johnny & Jones

Johnny & Jones werkten bij de radio ook samen met orkestleider Theo Uden Masman (1901 – 1965). Hij bracht het duo in contact met het label Decca/Panachord, waar ze in 1938 hun eerste single opnemen. Mijnheer Dinges Weet Niet Wat Swing Is wordt meteen hun allergrootste hit. In de jaren tot 1940 nemen ze uiteindelijk zeven 38-toerenplaten op. De meeste eigen liedjes worden gecomponeerd door jazzpianist Joop de Leur (1900 – 1973).

In hun teksten verwerken Johnny & Jones regelmatig op humoristische wijze verwijzingen naar actuele situaties. Zo zingen ze bijvoorbeeld over de verduisteringsmaatregelen en de Luchtbescherming (‘Maak het donker in het donker’), waar zij als Joden niet aan mochten deelnemen. Dit lied, dat ze op 19 juli 1940 bij de VARA-radio zongen, zorgde er overigens voor dat de VARA een dag later onder curatele werd gezet van bewindsvoerder Rost van Tonningen.

Ook deden ze parodieën, onder meer op liedjes van de Amerikaanse orkestleider/scat- en swingzanger Cab Calloway (1907 – 1994), wiens scatstijl ze ook overnamen. Naast deze stijl, keken ze ook naar die van het Amerikaanse jazzduo Slim and Slam, oftewel Bulee Gaillard en Leroy Elliott Stewart. Vanwege hun semi-Engelse accent werden Johnny & Jones vaak Amerikaanse-Hollandse artiesten genoemd.


Optreden in oorlogstijd

Tijdens de Duitse bezetting kan het duo tot ver in 1941 blijven spelen. Johnny & Jones brachten met hun optredens volgens de kranten in donkere tijden vooral veel vreugde bij de mensen. In een dagboek van een Joods persoon is te lezen dat “veel mensen […] van de aardbodem verdwenen [zijn], maar toch amuseerden wij ons met die gekke liedjes van Johnny en Jones.

Op 5 februari 1941 trad het duo op in het Centraal Theater in Wassenaar. Volgens een politierapport werd dit optreden verstoord door leden van de WA. WA Hopman Hilgeman gaf Nol een harde duw tegen zijn schouders, terwijl hij luidkeels riep: “Jullie Jodengespuis, jullie hitsen het publiek op met jullie liedjes. Het is de laatste keer dat je hier bent opgetreden.” Na dit incident keerden Max en Nol zonder iets te zeggen terug de zaal in, waarop Hilgeman zou hebben geroepen dat ze er niet levend uit zouden komen. Het rapport vermeldt nog dat de herrieschoppers bij aankomst van de politie verdwenen waren.

Op 5 juni 1941 treden ze op in het toenmalige Beatrix Theater (voorheen Rika Hopper Theater) in de cabaretrevue van S. de Vries jr. met het programma Ik zie… Ik zie….

Advertenties voor hun optredens staan ook met regelmaat in het Joodsch Weekblad, welke door de bezetter werd gebruikt om de Joodse bevolking te informeren over de door hun te nemen maatregelen. Zo is in 1942 te lezen: “Onze liedjes zijn zonnestralen die U uit Uw zorgen halen.

In de Amersfoortse Courant van 6 februari 1941 verscheen een anoniem, doch enthousiast verslag onder de kop “Jazz-klanken in het Grand Théâtre”. Enkele citaten:
Jong en oud kon genieten van de ongeëvenaarde muzikale en vocale prestaties, die het publiek werden voorgezet door de alom bekende ‘Ramblers’ van Theo Uden Masman, bijgestaan door de niet minder bekend tweetal, de Amsterdamsche jongens Johnny en Jones, ‘two boys and a swingguitar’. Een apart woord willen we wijden aan deze twee Amsterdammers in hart en nieren, die een geheel eigen programma hadden. Het was ongeloofelijk, wat die ‘Kleine Mannetjes’ en vooral de kleinste, Johnny, uit hun keel wisten te halen. Johnny en Jones zijn actueel, getuige hun liedjes over de punten [distributie-bonnen], waarin zij met recht beweerden, dat je "zonder punten geen interlockie koopen kan", want "Punten, punten, daar komt het op aan". Natuurlijk moest de zaal meezingen en uit volle borst werd menig bezwaard hart ‘gelucht’.

Andere lovende woorden over het duo komen van Max Tak (1891-1967), dirigent en publicist van de AVRO: “Johnny & Jones zijn in hun genre uitstekend, zij bezitten, zij bezitten vaardigheid en souplesse, hebben met veel aandacht buitenlandsche voorbeelden bestudeerd en zich een stijl eigen gemaakt, die met hun bekwaamheden overeenstemt.”

Op 23 maart 1941 gaven ze een optreden in de Haagse dierentuin, tijdens een jubileumuitvoering van de geheelonthoudersmuziekvereniging “Kunst voor het volk. Ze traden daar op met het Nederlands Radio cabaretensemble.[3] [4]

Naast optredens voor groot publiek speelden ze ook voor privé publiek, getuige hun advertentie in het Joodsch Weekblad in April 1942. Ze traden ook op voor de Buitenschoolse Jeugdzorg (BJZ) op scholen, toen de Joodse kinderen nog maar halve dagen naar school mochten. Ze deden dit in een soort poppenkast. Een van die opvoeringen was “Ali Baba en de 40 rovers". De rovers werden hier gespeeld door mensen van het verhuisbedrijf Puls, dat goederen van Joden weghaalde en roofde nadat die Joden waren weggevoerd. De opvoeringen stopten toen er geen kinderen meer over waren om naar school te gaan.

Johnny & Jones waren op 24 augustus 1941 te zien op het kampioensfeest van ADO Den Haag in de Haagse dierentuin. De Haagsche Courant van de dag erna vermeldde dat het duo als verrassing had opgetreden, samen met The Ramblers. Van dit optreden werd door de nationaalsocialistische krant De Misthoorn op 6 september 1941 verslag gedaan. In het verslag lag een zeer nadrukkelijke klemtoon op het ‘Joodse gehalte’ van die avond.

Op 26 maart 1942 gaf het duo een optreden in zaal Concent in Amsterdam, tijdens het bruiloftsfeest van Betty Cohen en Wim Duveen, die een collega van Nol was ten tijde van zijn werk bij De Bijenkorf. Het optreden bleek een verrassing te zijn, zo is terug te lezen in het dagboek van Betty op 24 juni 1942: “Daarna zagen wij tot onze verwondering Johnny & Jones die alle mogelijke liedjes ter ere van ons begonnen te zingen.

Op een gegeven moment mocht het duo alleen nog voor Joods publiek optreden, zoals in de Hollandsche Schouwburg, welke vanaf 1941 al de Joodsche Schouwburg werd genoemd.[5] Tussen september 1941 en juli 1942 traden zij er enige keren op, zelfs toen het al een deportatiepunt was geworden.[6] Optredens vonden onder andere plaats op zondagmorgen 5 april en maandagavond 20 april, als vocalisten bij het Groot Joodsch Amusementsorkest: een uit 22 Joodse musici bestaand orkest (afkomstig van de omroeporkesten), onder leiding van Bernard Drukker. Het jazzduo was zo populair dat bij enkele gelegenheden ook niet-Joden naar binnen zijn gegaan. Zij spelden expres een Jodenster op hun kleding om die voorstellingen mee te maken.

Johnny & Jones

Ook waren ze te zien in het Joden Breestraat Theater (voorheen het Tip Top Theater), waarin ze vanaf 25 april 1942 deelnamen aan de revue van René de Vos. Vanaf 2 mei waren ze in datzelfde theater te zien in een nieuwe revue “Van alles wat”.

Daarna is het voor Joden verboden op te treden. Juli 1942 kwamen hun laatste advertenties in het Joodsch Weekblad.

In 1943 werden door het Departement van Volksvoorlichting en Kunsten richtlijnen gegeven met welke muziek er mocht worden opgetreden. Aangezien de muziek van het duo als swing werd ervaren, ging dit in tegen die richtlijnen: “Verboden zijn: in jazzterminologie: de toepassing van het metrisch-rhytmisch aspect van den “swing”.”

Twee jaar eerder was de Kultuurkamer opgericht, waar alle kunstenaars, schrijvers, journalisten, muzikanten, filmacteurs en podiumartiesten bij aangesloten moesten zijn om te mogen werken. De bezetter wilde immers ook hen reguleren en de cultuur in nationaalsocialistische sfeer brengen. Logischerwijs waren Joodse artiesten uitgesloten en traden zij voornamelijk op in voorstellingen alleen toegankelijk voor Joods publiek.

Cabaret in Kamp Westerbork

In 1943 duikt het duo met hun echtgenotes onder in het bekende tehuis Joodsche Invalide aan het Weesperplein. Het tehuis, dat een initiatief was van Rabbijn Meijer de Hond, was in 1912 opgezet voor de armere Joodse bevolking (vooral bejaarden en invaliden).

Nol, Max en hun echtgenotes hadden geen Sperrestempels (stempels die ontheffingen geven) of een Ausweis (papieren identificatie) en konden zich dus niet op straat begeven. In de Joodsche Invalide hadden Max en Nol een revue opgezet voor artsen, verpleegsters en overig personeel, het laatste optreden voor ze de vrijheid verloren. In 1937 hadden ze daar al met Poeriem opgetreden.

Het gebouw werd op 27 februari 1943 door een razzia getroffen. In een dagboek van A. van Hartogh (architect BNA uit de Joodsche Invalide) blijkt dat het duo op 30 mei 1943 nog tot de gasten van de instelling worden gerekend.[7] Op 13 augustus 1943 volgde een ontruiming: “Het personeel dat aan de ontruiming van 13 augustus 1943 had weten te ontkomen, werd nu ingedeeld bij het personeel van de Joodse Invalide (JI). Dankzij ‘deze indeling’ kregen wij ook zo’n speciale ausweis. Het werk in de Joodse Invalide was erg prettig. Dit kwam wel in hoofdzaak door dat onder de collega’s zich een duo bekende radioartiesten bevonden. Zij hadden met hun vrouwen hun toevlucht kunnen nemen in het gebouw van de Joodse Invalide. In werkelijkheid waren zij er ondergedoken. Zij hadden geen sperrstempels en géén ausweisen en konden zich nooit op straat begeven” (citaat uit boek Vogelvrij)

Volgens een citaat van Theo Loevendie op 7 juni 2001 in De Volkskrant, kwam hij het duo tegen in het ziekenhuis van de Invalide: "Ze vertelden over een inval van de SS: door tegenwoordigheid van geest van een technicus werd een lift met bewoners, waarin getuige en het duo, stilgezet tussen twee verdiepingen. Daar bleven ze tot de Duitsers weg waren." Soms werden ze ook in de telefooncentrale opgesloten.

Op 31 augustus traden Johnny & Jones 's avonds weer op in de toneelzaal. Dhr. Van Hartogh noemt het in zijn dagboek "buitengewoon geslaagd".

Bij de allerlaatste razzia op 29 September 1943 werden Van Wesel en Kannewasser samen met hun echtgenotes opgepakt (ondanks Sperre van Max wegens functie) en worden via de deporatie verzamelplaats Hollandsche Schouwburg overgebracht naar het Drentse doorgangskamp Westerbork, waar ze aankomen op 9 Oktober 1943. Op de kaart van de Joodsche Raad van Max staat dat hij Liberaal Joods is, vroegere werkkring als artist en cabaretier en cultureel werker buitenschoolsche Jeugdzorg sinds 15 Mei 1942.

In het kamp kwam het duo allereerst in strafbarak 67 terecht. Volgens Leo Cohen, een oud gevangene, zongen ze daar een liedje over:

“Het is hier alles even fijn in Westerborg
De korte tijd dat het nog duurt mij ook een zorg
Het is hier alles even fijn, wat cabaret, een beetje gein
Een optimist, dat moet je zijn,
in Westerborg
Bij het ‘s morgens exerceren,
Kan men zich amuseren,
De zoons, de pa’s, de opa’s,
Gaan dan naar de appelplaats
Daar moet men maar proberen
Op klompen lopen leren
Een petje en een overall
Nu ben ik hier een S-geval
Hier is alles even….. enz " [8]

Na enige tijd werden Nol en zijn vrouw Gerda Lindenstaed verplaatst naar barak 41; Max en zijn echtgenote Suzanne Koster kwamen in barak 63 terecht. Alle vier de personen stonden op de Stammliste: een beschermde lijst van duizend personen, die een sperre hadden en daardoor wisten dat zij in ieder geval tot het laatste moment in het kamp konden blijven, en voor Theresienstadt in aanmerking kwamen. Bijkomend ‘voordeel’ hiervan was dat ze uiteindelijk in een barak met een of twee kamers terechtkwamen; zogenaamde huisjes.

Vanaf het eerste moment in de barakken bleef het duo zingen. Dit deden ze vooral voor de jeugd, waarbij de Marechaussee mee stond te luisteren. Het Nol en Max werkten ook op de vliegtuigsloperij: een onderdeel van het Dienstbereich VI in het kamp. Ze zingen daar ook over in “We slopen met muziek”. In dat lied worden verschillende gevangenen genoemd, waaronder ook ene Brauner.[9]

In maart 1944 treden ze één keer op bij de zogenaamde “Bunter Abend”. Onder de naam Jonny und Jones zingen ze daar in het Duits, waarbij ze noodgedwongen gebruik maakten van liedjes van Willy Rosen (1894 – 1944, Duits cabaretier). Kampcommandant Gemmeker stond namelijk geen Nederlandse en zeker geen Engelse liedjes toe. Voor diezelfde Rosen hadden ze al eerder in 1939 opgetreden in Den Haag in Theater der Prominenten, ter gelegenheid van het 20 jarig toneeljubileum van Willy Rosen en Franz Engel. Dat theater was een verzameling van Duits-Joodse artiesten vanaf het begin van e oorlog tot in 1942.

Het duo Johnny & Jones zongen teksten als “zilv'ren maantje boven het spoorwegbaantje” en “Hoe dunner je wordt, hoe kleiner maat hemd, hoe kleiner maat hemd, hoe kleiner maat boord, totdat je de stem van de engeltjes hoort.” In een van de liedjes zingen ze “Wenn man kein Glück hat, dann hat das Leben keine Sinn” (vertaling: “als men geen geluk heeft, dan heeft het leven toch geen zin”); een nogal ironische tekst, gezien hun situatie.

Kampcommandant Gemmeker, die zich profileerde als man van cultuur, liet een podium bouwen voor “zijn” cabaret. Het hout voor het podium was geplunderd uit een synagoge. De cabaretvoorstellingen vonden altijd op dinsdagavond plaats, in de grote barak nummer 81 waar normaal de registratie werd uitgevoerd, terwijl in de ochtend de trein naar het Oosten weer zoveel Joden had meegenomen. H. Wielek (pseudoniem voor Wilhelm Kweksilber) zat zelf in het kamp en schreef over die cabaretopvoeringen: “De commandant is blijkbaar in zijn sas en met hem zijn staf en….de zaal. Om misselijk van te worden. Deze uren leefden de toehoorders niet in Westerbork; het bestaat niet. Uren van illusie, telkens weer.

De artiesten vormden Gemmekers eigen gezelschap, wat zijn ego nog meer streelde. Tot deze groep behoorden ook veel uit Duitsland gevluchte Joden die afkomstig waren uit de theater- en filmwereld, zoals acteur en regisseur Kurt Gerron (1887 – Auschwitz 1944). Gerron, die eigenlijk Gerson heette, kwam op 15 december 1943 aan in Westerbork en arriveerde op 28 juli 1944 in Theresienstadt, waarover hij een propagandafilm maakte: “Theresienstadt: Eind Dokumentarfilm aus dem jüdischen Siedlungsgebiet”, beter bekend als “De Führer geeft de Joden een stad.” Voor Gerron was het maken van deze film een poging om te overleven. De film was bedoeld om in neutrale landen als Zweden en Zwitserland te vertonen. Uiteindelijk viel deze film hem moeilijk en hij verklaarde: “Ik kan wel een scene regisseren maar niet de ellende in hun(gevangenen)ogen” Toen de film gereed was, werden de transporten hervat. In het laatste transport op 28 juli 1944 ging ook Gerron zijn einde tegemoet in Auschwitz.

De ijdelheid en ego van Gemmeker kwamen ook tot uiting toen hij, als soort bewijsvoering voor zijn regime, een film liet maken over het kamp in al zijn facetten. Filmmaker was Rudolf Breslauer (1903-1945), een Duitse Joodse fotograaf die in 1942 in Westerbork kwam en in voorjaar 1944 de film maakte. Volgens het boek van Jacob Boas zijn in deze film ook Johnny & Jones te zien: “Op het toneel zelf volgt de camera Johnny en Jones, bezig met een typisch vaudeville nummer. De twee Amsterdamse zangers zijn getooid met een platte strohoed, blazers met zuurstokstrepen en effen broek; ze glijden eendrachtig heen en weer over het toneel, gearmd, en draaien met hun wandelstokken.”

Voor hun sloopwerkzaamheden in Dienstbereich VI: Zerlegungsbetriebe (sloopwerk) verlaten Max en Nol regelmatig het kamp om neergestorte vliegtuigen te bergen. De vliegtuigonderdelen kwamen per smalspoor met een goederenwagon vanaf het Oranjekanaal.

Uit archief van de Joodsche Raad blijkt dat Nol en Max ook in het Joodse Rijkswerkkamp Orvelte (Drenthe) hebben opgetreden. De journalist Philip Mechanicus (1889-1944), die een dagboek in Westerbork bijhield, schreef over de voorstellingen als zijnde: “operettemuziek bij een geopend graf.”

In augustus 1944 zijn ze zelfs in staat om buiten het kamp zes liedjes op te nemen in de NEKOS (Nederlandse Klank Opname Studio), gevestigd in de P.C. Hooftstraat 152 te Amsterdam. Een van die liedjes is de “Westerbork Serenade”, waarin ze het kampleven beschrijven. Het kampleven werd ook bezongen in “De mooiste bloem uit de lawa” (LaWa=Lagerwarenhaus, de kampwinkel).

Tijdens die periode schreven ze een opzienbarend nummer over de benadering bij het uitdelen van het voedsel. Het gaat waarschijnlijk om het lied ‘The Flatter the Plate’. De eerste uitwerking kent een oorspronkelijke choreografie door Maus Beurskens. Uit informatie van conservator G. Abuys van Herinneringscentrum Westerbork blijkt het volgende: “Johnny and Jones werkten bij de sloperij in Westerbork en hadden daardoor enige bewegingsvrijheid. Met enige regelmaat moesten neergestorte vliegtuigen worden geborgen en getransporteerd van diverse plaatsen in ons land naar de sloperij in Westerbork. Gewapend met een zogenoemde 'Sperre' (een voorlopige vrijstelling van deportatie) van de Duitse Wehrmacht was het duo reeds eerder in Amsterdam geweest.

Het bezit van de 'Sperre' en het feit dat hun echtgenotes en overige familieleden zich in het kamp bevonden was waarschijnlijk de reden waarom Johnny and Jones er niet aan dachten om onder te duiken. Toen ze tijdens hun bezoek aan Amsterdam Frans Nienhuys (van het Nederlands Radio Cabaret Ensemble) tegenkwamen en hij erop aandrong om onder te duiken, wezen ze dit dan ook af omwille van hun echtgenotes, en ze verzekerde hem dat alles goed was in het kamp.

Vanwege de steeds verslechterende oorlogssituatie waarin Duitsland verkeerde waren op 3 augustus 1944 door commandant Gemmeker (bij Lager order 86) alle culturele activiteiten in Kamp Westerbork verboden, dus ook in het 'Kaffee Haus'. Gezien de teksten van het op de plaat vastgelegde repertoire lijkt het niet onwaarschijnlijk dat het initiatief van het opnemen van de zes liedjes niet van het duo zelf kwam. Het zou kunnen zijn dat dit werd gedaan op verzoek van de kampleiding, of op advies van bijvoorbeeld Willy Rosen, dat het duo een soort muzikaal visitekaartje maakte voor toekomstige bestemmingen.

Bovendien is het zeer ongeloofwaardig dat in het vrijwel 'Judenreine' Amsterdam van augustus 1944 twee sterdragende joden enkele uren bezig zijn geweest om zogenaamd 'illegaal' zes, waaronder twee Duitstalige, liedjes op de plaat vast te leggen. De teksten verhalen voornamelijk over het leven en werken in Westerbork en konden zonder problemen de Duitse censuur passeren. Dit alles versterkt de indruk dat NEKOS bij de Duitse of Duits-vriendelijke instanties kennelijk als 'betrouwbaar' stond aangeschreven. De originele opnamen werden door Johnny and Jones meegenomen naar Westerbork en zijn nooit teruggevonden, zoals te lezen is in het Jazzbulletin van Herman Openmeer nummer 40, juni 2001): “De originele opnamen van Johnny and Jones zijn, hoogstwaarschijnlijk, door hun meegenomen naar Westerbork. Het waren visitekaartjes (en ik denk dat kampcommandant Gemmeker hierachter zat) voor een volgend kamp. Ir. Lüders van Nekos heeft kopieën gemaakt en daarvan circuleren er enkele. Herman [Openneer] vond er ooit een paar op het Waterlooplein en ook het TIN had enkele. Nekos heeft, van de kopieën die ze bewaard hadden, ooit een 25 cm-LP uitgegeven in de jaren ’60. Gesneden op acetaten, in een oplage van ongeveer 50 stuks.[10]

“Mein liebes Westerbork, Ich muss nun von Dir scheiden. Manches Transport sah Ich von hier verreisen, Und jetzt-jetzt wirft man mich selber zum alten Eisen. Adieau mein Westerbork, Post Hooghalen.”
(deel afscheidslied van Willy Rosen)

Deportatie naar andere kampen en overlijden

Johnny & Jones aan het werk als metaalarbeider in Kamp Westerbork

Commandant Gemmeker kondigde op 2 September 1944 het einde aan van het cabaretgezelschap. Op 4 september werd het grootste deel van de leden, waaronder Max, Nol en hun vrouwen, op transport gesteld. Ze komen in diverse kampen terecht. Op diezelfde 4 September komen ze met 2100 man met transport XXIV/7 aan in Theresienstadt. Op 29 september volgt een nieuw transport E1 naar Auschwitz. Het kamp stond onder leiding van SS Sturmbannführer Kurt Rahm (1907-1947) en was sinds november 1941 een “model ghetto” van de Nazis, bedoeld om prominente gevangenen op te sluiten. Volgens diverse getuigen heeft het duo ook daar opgetreden en heeft de echtgenote van Max hem daar voor het laatst gezien.

In oktober 1944 volgde een transport naar kamp Sachsenhausen, waar ze nog hebben gespeeld op de verjaardag van Koos Vorrink (voorzitter van onder andere de SDAP). In dit kamp had Max gevangenenummer 111072 en Nol nummer 111073. Beiden staan te boek als metaalarbeider.

Volgens Gedenkstätte en Museum Sachsenhausen gingen ze op 13 november 1944 door naar het volgende kamp. ITS Bad Arolsen meldt dat ze als broers op 24 december 1944 werden geregistreerd in het sub-kamp Ohrdruf: een concentratie- en dwangarbeiderskamp genaamd Aussenkommando S III. Max kreeg hier gevangenenummer 103971 en was gekenmerkt als ‘Politische Jude’.

Uiteindelijk volgde op 15 januari 1945 een transport naar Buchenwald, waar Nol op een lijst staat als Ernhold Kannewasser. Na een tiendaagse treinreis belandden Nol en Max uiteindelijk op 13 maart 1945 in concentratiekamp Bergen-Belsen. Opvallend is dat Nol niet op de transportlijst terug te vinden is.

Kort voor het eind van de oorlog overlijden beide mannen vanwege uitputting door ingewandsziekte: Max Kannewasser op 20 maart 1945; Nol van Wesel op 15 april 1945 (de dag van de bevrijding door de Engelsen). Het overlijden van Max werd waargenomen door zijn schoonmoeder Maria Louise Koster-van der Ham. Zij was al op 16 februari 1944 met haar man Willem Koster en dochter Sonja vanuit Westerbork in het zogenaamde “Sternlager” van het kamp gekomen. De lijken die uit de barak waren gegooid, werden na overlijden op een vrachtwagen geladen en verbrand in het crematorium.

De echtegenote van Nol kwam pas op 23 maart 1944 met een Einzeltransport in het kamp, maar overleefde de oorlog niet. Vanuit Westerbork ging ze op 6 september 1944 met transport XXIV/7 naar Theresienstadt. Op 1 oktober 1944 kwam ze met transport EM 1273/742 aan in Auschwitz, waar ze stierf. Volgens de kaart van de Joodsche Raad had ze een Sperre wegens Wehrmacht en was ze liberaal Joods.

De vrouw van Max kwam terecht in kampen als Mauthausen, Auschwitz en Freiberg. Zij overleefde de oorlog wel, hertrouwde en emigreerde naar de Verenigde Staten. Zij overleed in San Francisco op 21 april 2018.

Nalatenschap

Johnny & Jonesbrug in het Amsterdamse Beatrixpark

Na de oorlog werden de jongens gekarakteriseerd als erg rustige Nol die de erg enthousiaste en drukke Max een beetje in toom moest houden. Max was de dynamische clown die de mensen amuseerde; Nol was de man van tekst en muziek. Hun aanstekelijke muziek en teksten zorgden ook voor een verhoogd aantal gitaren en ontstaan van duo’s die hun muziek naspeelden.

Het leven en de muziek van het duo sprak ook later nog tot de verbeelding: op 8 Juni 2001 ging de opera Johnny & Jones in première in de Amsterdamse Stadsschouwburg, een project van Theo Loevendie en Carel Alphenaar. Ook is er een documentaire over het duo gemaakt door Abrahami-Netz TV Productions in 2014 met zangers die het duo voorstelden: “Swing with me tot the end of life.”

In 1970/1971 werd in Amsterdam een brug naar het duo vernoemd, gelegen in het Beatrixpark. Het duo zingt zelf ook over een brug met de melodie van “London Bridge is falling down”. Dit gaat zeer waarschijnlijk over de Zwijndrechtse brug die op 24 juni 1939 geopend werd.

Dit artikel is oorspronkelijk geschreven door Paul Beek

Externe links

Wilt u een idee hebben van de muziek van Johnny & Jones? Luister dan op de website van Kwaad radio of op Muziekweb.

Bronnen en voetnoten

  1. Een in 1998 geïnterviewde oud-collega herinnerde Nol en Max echter als magazijnbediende, respectievelijk van de herenmode (of kousen) en de parfumerieafdeling.
  2. Nieuw Israëlitisch Weekblad, 25 december 1937
  3. artikel uit krant de Vaderlander 21-3-1941
  4. Johnny & Jones namen hun nummers op in een studioruimte in Casino Hamdorff in Laren, vervolgens werden ze vastgelegd op wasplaten. Daarvan maakte de Decca-fabriek in Engeland masters van koper met een dunne laag nikkel. Van deze masters werden weer matrijzen gemaakt, waarmee in Nederland de schellak-platen werden geperst.
  5. Joodsch Weekblad 24 april 1942
  6. De Schouwburg werd bij aanvang van de razzia’s Augustus 1942 gebruikt als verzamelpunt voor de opgepakte Joden die daarna naar Westerbork gingen. Dit duurde tot in November 1943 (“Umschlagplatz Middenlaan”). Via het Joodsche Weekblad werden bewoners in nabije omgeving van Plantage Middenlaan 24 gewaarschuwd niet in de buurt te komen van de schouwburg .De crèche aan de overkant werd September 1943 gesloten, de schouwburg herbergde tot aan sluiting 45.000 mensen.
  7. Fragment geschreven op 12 januari 1946
  8. (Met dank aan Leo Cohen, Adelaide en site www.joodsamsterdam.nl, naam Westerborg is van dhr. Cohen)
  9. Dit gaat over Martin Brauner (1907 – 2000), van oorsprong koopman in herenkleding. Hij komt uit Erfurt en vluchtte in december 1938 naar Nederland. Hij komt in maart 1940 in kamp Westerbork terecht en behoort tot de groep Alte Lagerinsassen. Hij krijgt een Rode Z. In het kamp was hij Dienstleiter, een positie met macht en ook Philip Mechanicus heeft hem als chef. Hij trouwt op 30 juli 1942 in kamp Westerbork met Alice (1907-1971), die tot die tijd nog buiten het kamp was. Het echtpaar krijgt in 1943 dochter Evelyne. Alle drie blijven tot na de bevrijding in kamp Westerbork en emigreren daarna naar de VS.
  10. citaat hr. D. Weertman, Conservator Muziekcollecties / Collectiesecretaris