Louis Bouwmeester: Biografie - Het einde van een magiër
Eenlevenlangtheater Louis Bouwmeester:
- Homepage Eenlevenlangtheater Louis Bouwmeester
- Biografie
- Repertoire
- Audio
- Video
- Volgens Louis Bouwmeester
- Volgens anderen
- Colofon
Het einde van een magiër
Toen Louis Bouwmeester op 5 september 1922 zijn tachtigste verjaardag vierde, trad hij nog steeds op in kleine zalen in het land. Op 3 maart 1923 speelde hij in de uitverkochte Plantage Schouwburg in Amsterdam zelfs voor de 2000ste keer zijn Shylock. Dat was niet alleen omdat hij er plezier in had, de financiële noodzaak was minstens zo belangrijk. Voorzichtig gingen hier en daar stemmen op dat Bouwmeester intussen wel eens recht had op een jaargeld van de overheid. Maar die liet niets van zich horen.
Op 26 augustus 1923 werd Bouwmeester op het Roelof Hartplein in Amsterdam aangereden door een automobiel. Hij brak zijn been en enkele ribben en er waren vier maanden in het ziekenhuis voor nodig om te herstellen. De dag na het ongeluk zei Bouwmeester tegen zijn kinderen: "Ik heb ook nog een lichte hersenschudding gehad, vraag het maar aan dokter Van Campen, maar de Shylock ken ik nog uit mijn hoofd, ik heb hem vannacht even doorgenomen!"
Hij kreeg veel bezoek van zijn kinderen, familieleden, collega's en bewonderaars. Onder hen was ook Louis Moor, zijn eveneens acterende halfbroer die hij al decennia lang niet gezien had. Een andere bezoeker was Willem Royaards, directeur van de Koninklijke Vereeniging Het Nederlandsch Tooneel, die hem een gastrol aanbood zodra Bouwmeester hersteld zou zijn.
De dag dat Bouwmeester uit het ziekenhuis ontslagen werd, leek een nationale feestdag in Amsterdam. Het eerste dat hij deed toen hij thuiskwam was: "Eerst m'n kippen goedendag zeggen", en hinkte naar de tuin. Toen hij weer binnenkwam, maakte hij een rondje door het huis en aaide alle meubelen, alsof hij zelf nog niet kon geloven dat hij weer in zijn eigen huis was. Zijn zoon Rafael maande hem om naar bed te gaan, omdat hij moe was. "Moe, waarvan? Ik heb maanden plat gelegen, ik heb mij voorgenomen het eerste jaar niet meer naar bed te gaan, anders kan ik al die verloren tijd nooit meer inhalen en dan daarbij, ik ben geen oud mannetje!"
Langs de weg naar huis had het publiek zich met bloemen in de hand verzameld en op het Leidse Plein, voor de Stadsschouwburg, had Royaards zich met zijn gezelschap in een erehaag opgesteld. De belofte werd gehouden: op 14 januari 1924 stond Bouwmeester er op het toneel in de gastrol van Rebbe David Sichel in Vriend Fritz.
Maar na dit gastoptreden trok Bouwmeester al snel weer met zijn eigen troepje naar zalen in alle uithoeken van het land. Hij speelde Vriend Fritz en De Greep, dit laatste stuk op 25 april 1924 ook in Brussel. Ook speelde hij nog mee in een speelfilm, geregisseerd door zijn neef Theo Frenkel sr.: Cirque Hollandais. Op tweede kerstdag 1924 speelde hij Vriend Fritz en De Greep in een zaal in Arnhem. Daar bleek dat de inmiddels 82-jarige acteur toch echt aan het eind van zijn krachten was gekomen, hij stortte in.
De gemeente Amsterdam kwam toen alsnog met een jaargeld van 4000 gulden over de brug. Het rijk legde daar nog zo'n 1000 gulden bij. Maar het zou niet echt meer baten: zo'n drie maanden later, op 6 april 1925, moest Bouwmeester in het ziekenhuis worden opgenomen voor een lichte operatie. De dag erna was zijn toestand heel redelijk, maar na 10 april trad verslechtering op. Een priester die hem, op aandringen van zijn zoon Rafael, regelmatig bezocht viel het op dat 'de tooneelspeler innerlijk zijn geloof veel meer had bijgehouden dan men dacht'. Dezelfde zuster die hem ook na het ongeluk had verzorgd, verpleegde hem nu opnieuw. Ten overstaan van de priester en zijn familie liet Bouwmeester weten graag een katholieke begrafenis te willen. Op 24 april kreeg hij de heilige sacramenten toegediend en op 28 april overleed Bouwmeester in de ziekenverpleging aan de Prinsengracht, omringd door zijn zus Theo, zijn dochters Louise en Wiesje en zijn zoons Rafael en Louis Jr. De laatste dagen kon hij niet meer spreken en op 26 april schreef hij nog op een briefje "Jullie gaan toch niet weg?".
Twee maanden daarvoor, op 24 februari hadden hij en zijn kinderen nog meegewerkt aan een filmpje voor het bioscoopjournaal: "Bij Louis Bouwmeester Thuis", waarin Bouwmeester er vermoeid en breekbaar uitziet, maar zichbaar geniet van het gezelschap van zijn kinderen. Het is nauwelijks voor te stellen dat deze hoogbejaarde man tot twee maanden daarvoor nog het halve land afreisde om op te treden.
Men kon afscheid van Bouwmeester nemen in de hal van de Stadsschouwburg waar hij, temidden van een grote bloemenzee, lag opgebaard. Op zaterdag 2 mei werd Bouwmeester op Zorgvlied begraven. In de stoet die naar de begraafplaats leidde, waren twee speciale rijtuigen nodig om alle bloemen mee te kunnen nemen. In de pers werd veel aandacht aan het overlijden van Bouwmeester besteed en veel collega's werden aan het woord gelaten om te vertellen wat Bouwmeester voor hen betekend had. Prachtig waren de woorden van Cor Ruys:
"Eén gebaar van Louis Bouwmeester, en we zijn geen van allen ergens te vinden. Wat moet ik meer zeggen? Dat hij een genie is? Dat weet ieder kind. Dat hij onaantastbaar is? Dat is al zo oud als de weg naar Rome. Ik vind hem zo geweldig, dat ik de enkele malen dat ik hem zag spelen, me doodschaamde dat ik me ook acteur dorst te noemen, maar bij nader inzien troostte ik me met de overtuiging dat Bouwmeester eigenlijk helemaal geen acteur is. Hij is een Magiër. Hij heeft de wonderlijke kracht je in de zaal te electriseren, zelfs al zou hij een ogenblik inplaats van aan zijn clause aan zijn kippenhok denken! En wat ik ook zo geweldig van hem vond, dat was zijn gebaar. Hij speelt wat hij zal gaan zeggen! Hij schildert hele scènes in mimiek en gebaar, vóór hij spreekt. Je voelt aan zijn gebaar, welke woorden er zullen volgen. Dat is zijn geheim."
Bron: "De Bouwmeesters. Kroniek van een theaterfamilie" van Simon Koster (Assen 1973), "Louis Bouwmeester. Herinneringen aan een groot Nederlander", samengebracht door Cor Dommelshuizen jr. (Hoorn 1942) en "De liefste vader en mijn beste vrindje Louis Bouwmeester", Wiesje Bouwmeester (Amsterdam 1958).