Louis Bouwmeester: Volgens Louis Bouwmeester

Uit TheaterEncyclopedie
Ga naar: navigatie, zoeken

Logo eenlevenlangtheater2.jpg

Louis Bouwmeester als Herodes. Foto: Frits Geveke. Collectie TIN.

Eenlevenlangtheater Louis Bouwmeester:


Volgens Louis Bouwmeester

Louis Bouwmeester is in de loop van zijn lange carrière vele malen geïnterviewd, vaak ter gelegenheid van een jubileum, regelmatig ook naar aanleiding van een voorstelling. Ook in het boek dat Wiesje Bouwmeester, volgens eigen zeggen zijn lievelingsdochter, over haar vader schreef, laat zij hem regelmatig aan het woord. Hieronder kunt u enkele van Bouwmeesters meest memorabele en vaak bijzonder nuchtere uitspraken lezen. Bovendien greep Bouwmeester regelmatig naar de pen wanneer er in de media kritieken verschenen die in zijn ogen onterecht negatief waren. Enkele van deze brieven, van een duidelijk geïrriteerde Louis Bouwmeester, bevinden zich in de collectie van het Theater Instituut en van een drietal vindt u op deze website een transcriptie.

Portret van Louis Bouwmeester sr. 107244.jpg Portret van Louis Bouwmeester sr. 369613.jpg Portret van Louis Bouwmeester sr. 107243.jpg Portret van Louis Bouwmeester sr. 365949.jpg

Louis Bouwmeester. V.l.n.r.: Fotograaf onbekend; Foto H.C. de Graaf, 1880; Foto P.H.J. Reynet de la Rue, z.j.; Foto F. Geveke, 1922.

Pas op voor de gevolgen...

Briefkaart aan recensent A.C. Loffelt, journalist van 'Het Vaderland'. Deze had een negatieve recensie geschreven over Bouwmeesters vertolking van Marat in het stuk Charlotte Corday en blijkbaar had hij zich al vaker negatief over Bouwmeesters optreden uitgelaten.

9-10-1882, Aan A.C. Loffelt, Verslaggever v.h. Vaderland

Indien je denkt dat ik mij dezen winter weer door je zal laten uitkleeden vergis je je erg. Pas dus op voor de gevolgen. Je verveelt me lang genoeg. Ik brand van verlangen persoonlijk kennis met je te maken. En ik zal die kennis maken de eerste keer dat ik mij in Den Haag bevind.

Louis Bouwmeester

noot: Een paar dagen na deze briefkaart, die in Het Vaderland gepubliceerd werd, zou Bouwmeester Loffelt nog een brief sturen om zijn standpunt te verduidelijken.

bron: Collectie TIN.

De grofheden van Bouwmeester

In oktober 1882 schreef criticus A.C. Loffelt in 'Het Vaderland' een negatieve recensie over Bouwmeesters optreden als Marat in het stuk Charlotte Corday. Bouwmeester reageerde met een boze briefkaart, die vervolgens in de krant werd gepubliceerd. Een paar dagen later schreef Bouwmeester Loffelt deze brief:

Den Weledele Heer A. C. Loffelt

Mijnheer,

Wel hebt u opnieuw bewezen een vijand van mij te zijn. Immers word[t] elke gelegenheid door u aangegrepen mij te kwetsen. In drift door het lezen van het verslag over Marat schrijf ik een briefkaart, lomp van vorm, ik beken het, en dadelijk word[t] dat schrijven door u in uw blad geplaatst, en gewezen op mijn weinige ontwikkeling, natuurlijk met het doel ieder bekend te maken met de grofheden van Bouwmeester. U begreep zeer goed dat toorn mij aangedreven had die brief te schrijven en dat ik dus mij aan geen vormen had gestoord. Was dat mooi! Was dat die goede lieve zachte man zoo als een uwer vrienden u afschilderde?

Doch dit is niet alles, ook de inhoud werd door u zoo boosaardig mogelijk uitgelegd. Volgens uw schrijven, schreef ik er dien brief met het kennelijk doel u de handtastelijke bewijzen van mijn drift te laten gevoelen. U waard zo met die valsche uitlegging ingenomen, dat u hem ten laatste geloofde. Dan was het zeker een voorbehoedmiddel dat u aandreef ieder met mijn bedreiging bekend te maken. Dan toch zou de justitie bij een eventuele verwonding niet behoeven te zoeken. Ik zou dat begrijpen en u bijgevolg niets doen.

Niettegenstaande u van het tegendeel overtuigd is, en alleen uw vijandige gezindheid tegen mij, u die valsche beleedigende uitleg uit uw pen deed vloeien, wil ik u toch mijn briefkaart uitleggen opdat van den zin u niet een woord ontbreke.

Indien je denkt mij deze winter weer uit te kleeden vergis je je. Moest zijn wanneer ik kalm geweest was: Indien u denkt dat ik mij deze winter weer onrechtvaardig door u zal laten beoordelen, zonder mij te verzetten, vergist ge u.

Pas op voor de gevolgen. Ik zal trachten de hulp te krijgen van een onbevooroordeelde toeschouwer, tevens letterkundige, om mij te verdedigen. Die helper zal even scherp zijn als u; pas dus op.

Je verveelt me al langer. Ja, dat is waar, en er zijn onder ons gezelschap, geloof ik, geen vier die niet in mijn gevoelen deelen. De reden zal ik u nader verklaren.

Ik brand van verlangen kennis met je te maken, en ik zal die kennis maken enz. Ook dat is waar, en in beleefder vorm had ik moeten schrijven:

Ik verlang u persoonlijk te zeggen wat mij op het hart ligt en wil u wijzen op uw scherpe en dikwijls onrechtvaardige critiek. Ik wil de reden weten waarom u met mij speelde als de kat met de muis, vandaag mij een groot kunstenaar noemt en morgen mij belachelijk maakt, heden schrijft: “In den koopman van Venetië speelt B. voortreffelijk” en morgen zegt: “Hij kende zijn rol niet enz.” Ziet u, dit is den waren inhoud van mijn briefkaart.

Hoe onontwikkeld ik ben, heb ik het toch nog niet tot een voorvechter gebracht. U kunt dus gerust zijn. Natuurlijk zullen uw vrienden uw gevoelen deelen, en verwacht ik aangevallen te worden door velen. ’t Zij zoo, u hebt de macht, maar dapper is het niet aan te vallen, te kwetsen, te verbitteren, iemand in zijn broodwinning te benadeelen wanneer men overtuigd is dat geen verdediging heeft te vreezen. Immers geen blad neemt het op en zoo het al gebeurt, ja hoe? Vraag het maar aan mijn col[l]ega Morin [?].

Louis Bouwmeester

Ps ommezijde. Ik zou deze brief wel kunnen doen nazien om er spel- en taalfouten uit te halen, maar ik wil u het genoegen niet ontnemen het publiek te kunnen aantoonen dat ik ook bij al mijn fouten en gebreken, niet schrijven kan.

LB, Amst. 12 oct. 82

bron: Collectie TIN

Wat in zijn hart kookte en woelde

Brief aan recensent Jules B. van Amerongen. Datum en aanleiding onbekend.


Den Weledele Heer Jules B. v. Amerongen Amsterdam

Waarde heer,

Uw schrijven van 20 Mei jl. beantwoord ik laat, dat is zoo, maar moet men niet lust hebben tot het beantwoorden van brieven, hoe minzaam ook geschreven? Bij mij is alle lust er uit. De richting die mijn kunst genomen heeft is zoo ontmoedigend, zoo treurig dat ik door er aan te denken, alle moed verlies. Waartoe nog een poging te wagen de aandacht te trekken, ’t zou toch vergeefs zijn.

Zend een portret naar de Daily News van een fabrikant van nacht lichtjes of ontbijtkoek, die mijn kunst verkracht, door idiooten wordt aangebeden, de wereld heeft wijs gemaakt dat hij is de hervormer, de kunstenaar bij Gods genade, en, met geld in de tas. Maar doe het niet van mij, die geen school heeft door loopen, nooit zich heeft gestoord aan die hoogen letterkunde, maar alleen heeft weer gegeven, wat in zijn hart kookte en woelde, die zich niet wilde buigen onder de schoolmeesters plak van een van Lochem, misschien ten gronden gaat, maar met een ongebogen nek.

Mag ik u een raad geven? Ik ken u persoonlijk niet, weet niet of u getrouwd is maar mocht u kinderen hebben of krijgen en bespeurt u bij hen lust zich aan mijn kunst te wijden, geef dan nooit uw toestemming, breekt ze liever de beenen. Want treuriger bestaan dan dat van een Hollandsch Kunstenaar bestaat er niet.

Ik dank voor uw goede bedoelingen; laat dit schrijven onder ons blijven. Daar vertrouw ik op.

Ontvang een handdruk

Louis Bouwmeester

Watergraafsmeer 169


noot: Louis Bouwmeester refereert met fabrikant van nacht lichtjes en ontbijtkoek" hoogstwaarschijnlijk aan zijn collega Eduard Verkade.

bron: Collectie TIN.

De Directeur was Arm

Brief aan recensent J.B. Schuil, hoogstwaarschijnlijk naar aanleiding van een slechte kritiek op het stuk Lodewijk XI dat Bouwmeester met een eigen troepje opvoerde.


Januari 1912 Tournée - LOUIS BOUWMEESTER, Amsterdam Brief- en Telegram-adres : Sarphatipark 11

Vertrouwelijk

Weledelgeb heer J.B. Schuil, Haarlem


Hoog geachte heer,

In beleefd antwoord op uw kritiek van januari jl.

Ik ben een der slechtste regisseurs, ik voldoe in mijn spel aan de hoogste smaak en, bezit geen artistieken smaak. Hoe ik zonder het laatste, ik bedoel het voorlaatste kan voldoen in mijn spel aan het tweede begrijp ik niet.

Misschien helder ik het raadsel op, door een geschiedenis: die ik maar al te goed ken.

Er was eens een, laat ik zeggen, goed acteur met gezond verstand, en veel gevoel voor al wat schoon is, natuurlijk was hij een aangewezen regisseur, want onder ons luisteren wij altijd naar de wensen van een kunstbroeder die wij boven ons gevoelen. Hij bekwam de plaats van artistiek leider maar helaas, hij werd lijder, want zijn Directeur was arm. Hij zag al de fouten, de costumes waren oud, en niet altijd uit den tijd waarin het stuk speelde. Wat kon hij doen, zijn Directeur moest zich behelpen met een costumier die het voor een prikje deed, de Directeur was arm.

Niemand steunde hem, een stuk behoorlijk aan kleeden zoo als het behoorde, ’t ontbrak hem niet aan kennis, hij wist zeer goed dat in Lod XI geen moderne meubelen pasten. Het deed hem pijn genoeg dit het publiek te moeten voorzetten, maar, zijn Directeur was arm.

Hoe gaarne had hij figuranten aangenomen die hun vak kenden, die er behoorlijk op ’t tooneel uitzagen, hoe gaarne had hij ze meegenomen wanneer hij in de Provincie moest spelen, hoe zeer leed zijn spel onder de armzalige omgeving, want hij was genoodzaakt mee te spelen : wat hielpen hem zijn klachten tegen de Directeur. De Directeur was arm en zonder geldelijke steun.

Daar verscheen plotseling een redder, een Kunstvriend “met veel geld” haalde enige vrienden over mede te steunen en toen gebeurde er een wonder. De stukken waren aangekleed in de juiste tijd. ’t Was een lust het te zien, de figuratie was eenig. Hij engageerde er tien, twaalf. Kon ze goed betalen en zij waren nu geen leelijke sta in den weg’s. Zij kenden hun taak en werden door den noch al goed zijnde acteur regisseur gedrild. Het decor? Hij sloeg zijn boeken op en geen kamer was uit den stijl, geen meubel verscheen op ’t tooneel of het was uit den tijd waarin het stuk speelde.

Onze regisseur die zoo als ik zeide, een noch al goed acteur was daarbij het volle vertrouwen van zijn meedespeelers bezat, repeteerde met zijn menschen 14 dagen voor een stuk. Zijn directeur stond hem alles toe, geen wonder, de man had geen nijpende zorgen, hij bracht geen slapeloze nachten door, steeds droomend en denkend, hoe moet ik maandag a s. mijn menschen betalen. Zijn geest was niet meer gedrukt en de vraag zoo dikwijls door hem in wanhoop gedaan. Waarom word [ik?] niet geholpen. Ik kan zooveel goeds doen zien en ben machteloos, behoorde tot het verleden. De regisseur die men verweten had geen kennis van zijn vak te hebben liep met opgeheven hoofd want zijn Directeur geld door steun.

U is niet boos Mijnheer Schuil dat ik dit schreef. Het vloog me uit de pen, maar ’t blijft onder ons, niet waar?

Geheel de uwe. Louis Bouwmeester.

Noot: De redder, de Kunstvriend "met veel geld" waarnaar Bouwmeester in zijn brief verwijst is waarschijnlijk Jonkheer A.W.G. van Riemsdijk, met wiens steun in 1903 het Haarlemsch Tooneel min of meer voor Louis Bouwmeester werd opgericht.

bron: Collectie TIN.

Enkele one-liners

Toen dochter Wiesje vroeg of ze ook aan het toneel mocht antwoordde Bouwmeester: "Liever breek ik je allebei je benen!"

"Slapen kan ik 's nachts, tot vervelens toe." Wanneer tijdens de toernees in Indië iedereen het gebruikelijke middagtukje deed, en Bouwmeester een wandeling ging maken.

"Och, het is een thee- en dassen-stuk." Stukken waarin volgens Bouwmeester veel gekletst en weinig gedaan werd. Het publiek zou na afloop alleen maar kunnen zeggen: 'Wat dronk die actrice elegant haar thee op,' of: 'Wat had die acteur een beeldige das bij dat pak."

"Dat is toch geen stuk om te spelen, dat is een stuk om geld op te lenen." Tegen zijn vrouw over een stuk dat een Nederlandse schrijver hem aan had geboden: "Het is een sterk stuk, een goede rol voor mij, er is veel van te maken, maar ja, niets voor Holland, het is een stuk voor Indië, het zal een groot succes worden daar. Jammer, maar hoe kom ik naar Indië; wie zal mij het gield willen voorschieten?" Dat wilde de schrijver wel!

"Dat is nou zo leuk als je je talen niet spreekt. Je komt nog eens voor een verrassing te staan!" Toen Bouwmeester in Indië in een klein plaatsje speelde en in zijn beste Maleis aan een jongen vroeg of hij het doek even wilde laten zakken als Bouwmeester een sein gaf. Na het afgesproken teken liep de jongen weg en kwam tien minuten later stralend terug, met een kip. Hij had precies gedaan wat Bouwmeester hem gevraagd had.

"Dát kan ik, maar dáár moet ik afblijven." Over de rollen die hij wel en niet kon spelen.

"Waar de bakker zit, kan de brouwer niet zitten." Bouwmeester hield zowel van lekker eten als een lekker glaasje.

"Op bed sterven de meeste mensen." Bouwmeester stond elke ochtend om kwart over zes op.

"Een mens moet de goden niet verzoeken. Eén keer is genoeg!" Over de heenreis naar Engeland die Bouwmeester op 80-jarige leeftijd per vliegtuig maakte om er zijn Shylock te spelen. Terug kwam hij met de boot.

Toen dochter Wiesje hem tijdens het huiswerk maken eens vroeg wanneer Jacoba van Beieren op valkenjacht ging, antwoordde haar vader: "Weet ik veel, in het jachtseizoen! Leer liever een goed gedicht uit je hoofd, daar heb je meer aan."

"Mijn grootste liefde is het leven!"

bron: De liefste vader en mijn beste vrindje Louis Bouwmeester, Wiesje Bouwmeester (Amsterdam 1958)

Die vervloekte Gebochelde

Bouwmeester over het eeuwige gebrek aan geld in tijden dat hij directeur was van zijn eigen gezelschappen:

'Nu dit jaar zeilen we er door, misschien zelfs wel zonder verlies. Maar je moet dat ook zien ... werken als 'n sjouwerman is 't, altijd tusschen de wielen, altijd repeteeren, altijd scharrelen en rekenen, en 'n brok in je keel als je de recette gaat opnemen. Corresponderen met een buitenlandsch acteur om 's een goed stuk te krijgen ... je hebt er geen geld voor, en met de oud-bakken rommel moet je 't doen, 'n Hollandsch auteur, waar we 'n stuk van hadden gekocht, zou me financieel dood gedrukt hebben, als niet eindelijk de reeks voorstellingen haast zonder publiek me onder z'n druk uit hadden gebracht ... Knappe menschen, die je graag zou willen hebben om je gezelschap te verbeteren ... je kunt ze niet engageeren, omdat je hun gage niet betalen kan. Nee, met de oude stukken scharrel je maar voort. 's Iets nieuws, iets goeds .... als 'n vrouw in 'n snoepkelder zit je te wikken en te wegen, wat 't kost van monteeren, en zoo. Wat had ik bijvorobeeld al graag 's Uriël Acosta in studie genomen ... Maar brengt 't wel op, komt 't geld er wel uit? En je durft niets wagen. Dan zal 'k den Gebochelde maar weer spelen ... die vervloekte Gebochelde, ha, ik schaam me soms dood ... want je kunst raakt er onder!'

bron: Louis Bouwmeester. 50 jaren tooneel 1860-1910. Een overzicht door J.H. v.d. Hoeven (Amsterdam 1910).

Over varkens en acteurs

'Een acteur is een varken met een krul meer in den staart dan een gewoon varken.'

bron: Louis Bouwmeester. 50 jaren tooneel 1860-1910. Een overzicht door J.H. v.d. Hoeven (Amsterdam 1910).

Slapend op het toneel

Waar ik me óók door niets van terughouden laat, da's om 's winters 's 'n paar dagen uit jagen te gaan. Van den winter heb ik 't ook nog gedaan, da'k er al vroeg opuitgetrokken was, en 's avonds om zeven uur in Haarlem terugkwam met 'n dot hazen op me nek, en beklonterde waterlaarzen. En meteen door naar den schouwburg. 'k Zet een flesch melk aan mijn mond, klok 'r leeg ... alle vermoeidheid weg, en alla, dan maar weer op de planken....

Maar 's één keer was 'k twéé dagen op jacht geweest, bijna zonder slapen - 't is jaren geleden, en 's avonds ben ik in Gier Wally een jager, die raakt geblesseerd, en dan leggen ze me te bed, in de wol meneer, onder de dekens ... Dat was me te machtig, want me zuster, die bij me zit, is alleen aan 't woord, ik hoef niets te zeggen, tot 't eind van 't bedrijf. En 'k dodder gemoedereerd in, 'k sliep als 'n os, snorkte 't tooneel vol, en toen 'k m'n woordje moest zeggen, kon m'n zuster me niet wakker krijgen, met geen geweld ... Enfin, die is ook voor geen kleinigheidje vervaard, en ze heeft m'n affaire prachtig gered.'

bron: Louis Bouwmeester. 50 jaren tooneel 1860-1910. Een overzicht door J.H. v.d. Hoeven (Amsterdam 1910).

Niets, niets, niets

'En één ding - en dat is nu geen flauwe bescheidenheid, of deemoedige aanstellerij van me - dat heel komediespelen als vak is, volgens mij, niets, niets, niets. Waarachtig, niets! ... 't Is louter een kwestie van de gave ertoe hebben, je hebt die - of je hebt ze niet... Als je speelt moet je heelemaal in je rol zijn. Ze hebben daar een Fransche tooverformule voor. Dat's heel aardig voor een scheurkalender, en je kunt 't, als je wilt, uit je hoofd leeren, - Maar daarmee kàn je 't nog niet. Je moet met huid en haar een ander zijn. Dat is 't heele geheim...'

bron: Louis Bouwmeester. 50 jaren tooneel 1860-1910. Een overzicht door J.H. v.d. Hoeven (Amsterdam 1910).