Ton Lutz: Biografie - Jeugd
Eenlevenlangtheater Ton Lutz:
- Homepage Eenlevenlangtheater Ton Lutz
- Biografie
- Repertoire
- Audio
- Video
- Volgens Ton Lutz
- Volgens anderen
- Colofon
Jeugd
Ton Lutz werd geboren als "Toon" Lutz en was het eerste kind van Lucas Jacobus Adrianus Lutz en Johanna (Anna) Margaretha Lutz-van Ginkel – hij werd op de dag af negen maanden na hun bruiloft geboren, te Delft op 17 juni 1919. En zoals het een goed katholiek echtpaar betaamt zouden zij het niet bij die ene zoon laten. Na de eerstgeborene kwamen in het gezin nog zeven kinderen ter wereld: drie meisjes – Lya, An en José – en vier jongens – Kees, Luc, Charles en Pieter.
Lucas Lutz was in Delft werkzaam als vertegenwoordiger bij een tabaksimporteur. Het feit dat daar dure sigaren werden verkocht hield niet in dat hij er veel verdiende – in het gezin moest ieder dubbeltje worden omgedraaid. Ondanks dat vormden de Lutzen een warm en harmonieus gezin, en de oudste zoon herinnert zich zijn vader als een leuke man met een groot gevoel voor humor, die veel tijd en aandacht aan zijn kinderen besteedde: "Mijn vader had een duiventil in de tuin gemaakt voor mij, maar hij had er zelf het meeste plezier in. Zoals de meeste vaders grote dingen aan kleine kinderen geven waar ze zelf mee spelen: hele spoorwegemplacementen en zo."
Vader Lutz kon goed zingen, hij was lid van een zangkoor, en ook slagersdochter Anna was gezegend met een mooie zangstem; het mag nauwelijks verbazen dat die muzikaliteit zich ook bij de kinderen Lutz manifesteerde. Er werd veel en doorgaans vierstemmig gezongen, waarbij het gevarieerde repertoire zich bewoog tussen het ‘Ave Verum’ en ‘Kom mee naar buiten allemaal’. Als een echte patriarch sloeg vader Lutz bij die zangpartijen de maat. Maar de artistieke talenten van de familie lagen niet alleen op muzikaal terrein. Broer Kees bijvoorbeeld was een getalenteerd kunstschilder, maar zijn ambities werden ruw verstoord toen hij in 1942 op twintigjarige leeftijd overleed – een verschrikkelijke slag voor zijn familie.
Er was in het gezin Lutz zeker sprake van culturele belangstelling, maar de financiële situatie stond een extravagante ‘verkwisting’ als toneelbezoek niet toe. Ze behoorden nu eenmaal niet tot de sociale klasse die zich de dure kaartjes voor de Stadsdoelen kon permitteren, als daar een enkele keer een toneelvoorstelling werd gegeven. Via de school van de kinderen sloop het toneel uiteindelijk toch binnen in het leven van de familie Lutz.
De jonge Toon had zijn eerste toneelervaring in de derde klas, hij was een jaar of zeven, toen hij in een Sinterklaasstukje de rol van schoolmeester mocht spelen. Die exercitie werd overigens geen doorslaand succes: het jongetje dat later zo geroemd zou worden om zijn superieure en heldere tekstbehandeling, struikelde bij zijn toneeldebuut voortdurend over zijn teksten. Een zin als ‘Ik zal jou voor straf een pond straffe pepermunt laten eten’, leverde zelfs na eindeloos oefenen niet meer op dan ‘Ik zal jou voor straffestraffestraf...’
Maar de belangstelling voor het toneelspelen was gewekt en werd later verder geprikkeld in het rooms-katholieke kerkelijk leven, waar hij koorknaap en misdienaar werd. Met name de voorbereidingen voor zijn eerste Heilige Communie openden de jonge Toon de ogen voor de ceremoniële kant van de heilige mis: "Ik zat daar een beetje vreemd tegenaan te kijken, maar [...] ik vond de theaterkant ervan mooi. Ik deed het echt intens; plechtig lopen met karafjes wijn en water."
Later werd hij, als goed katholiek, lid van de Congregatie van rooms-katholieke Jongelingen – niet in de laatste plaats omdat ook dáár toneel werd gespeeld. Op vijftienjarige leeftijd speelde hij de rol van livreiknecht in Pantoufflu, een uitsluitend door jongens en mannen gespeelde bewerking van Molières De vrek. Dat die rol hem beter afging dan de (onbedoeld) stotterende schoolmeester een aantal jaren daarvoor, blijkt uit het feit dat hij zich ditmaal bewust werd van die andere partij die bij toneelspel van wezenlijk belang is, het publiek: "Ik vond dat prachtig: mensen, gelach, toejuichingen... [...] Weten dat je vader en moeder ergens in de zaal zitten – dan wil je extra je best doen!"
De toneelspeler in de dop ontdekte al vroeg dat er voor toneel meer nodig is dan een tekst, een toneel en een paar acteurs. Dat de aanwezigheid van het publiek een cruciale invloed heeft op een voorstelling wist hij natuurlijk nog niet. Maar het is best mogelijk dat die specifieke ervaring de kiem heeft gelegd voor zijn latere opvattingen over toneel – waarbij hij het publiek altijd als direct betrokkene beschouwde.
In de beschermde wereld van de Congregatie was overigens niet alleen maar plaats voor spel. Want hoewel Toon er zou leren biljarten, kegelen en later bier drinken, hield meneer pastoor er streng toezicht op dat de jongeren zich tot degelijke katholieken zouden ontwikkelen. De zogenaamde Congregatieoefeningen op zondag – waarin de ene donderpreek op de andere volgde – waren bijvoorbeeld verplichte kost. Maar Toon had intussen een plaats veroverd in een voetbalelftal, en het wilde wel eens voorkomen dat de biertjes na de wedstrijd hem ervan weerhielden om die oefeningen bij te wonen. Toen dat vier weken achter elkaar gebeurde volgden er strenge represailles: het privilege om toneel te spelen – zijn liefste bezigheid – werd hem een tijd lang ontnomen. Ook broer Kees ontliep zijn straf niet toen hij eens uit de band was gesprongen: hij moest op zijn knieën zitten boven een rooster in de kerk, waaruit hete lucht kwam. Dit soort ervaringen leidden er uiteindelijk toe dat de jongens steeds meer van het geloof begonnen te vervreemden. Toch zal Lutz nooit ontkennen dat de basis van zijn theatrale verbeelding in die tijd en in die katholieke omgeving is gelegd.
Bron: tekst grotendeels overgenomen uit het boek Ton Lutz. De toneelvader des vaderlands van Xandra Knebel (Theater Instituut Nederland 2007).