Ritsaert ten Cate: Volgens anderen

Uit TheaterEncyclopedie
Ga naar: navigatie, zoeken


Logo eenlevenlangtheater2.jpg

Ritsaert ten Cate.


Eenlevenlangtheater Ritsaert ten Cate:

Volgens anderen

Hieronder spreken enkele collega's / vrienden zich uit over de kracht en het talent van Ritsaert ten Cate.

Volgens Ruud Engelander

Een nachtelijke omelet als begin van een vriendschap. Herinneringen van vriend en collega Ruud Engelander.

Ritsaert ten Cate in Theater Mickery, Loenersloot, 1967. Fotograaf onbekend. Collectie Theater Instituut Nederland.

In de tijd dat Ritsaert ten Cate Mickery begon, kon iemand die in toneel geïnteresseerd was alle voorstellingen die in een seizoen in Nederland werden gemaakt bekijken. En dan had hij nog genoeg avonden over om gezellig thuis te blijven. En als hij daar geen behoefte aan had kon hij ook alle dansproducties gaan zien, en alle opera’s, en dan nog waren er dagen dat hij ’s avonds niets te doen had. Kijk de oude Theaterjaarboeken er maar op na. De situatie is op geen enkele manier te vergelijken met die van vandaag, nu je drie levens nodig hebt om het theaterbedrijf in Nederland een beetje bij te houden. Zo was het toen Mickery begon, zo was het tot de Actie Tomaat het toneelbestel hielp openbreken. Er kwamen meer gezelschappen, er kwam geld voor incidentele producties en het Nederlandse theater maakte een ongekende bloeiperiode door, zowel kwantitatief als kwalitatief.

Ritsaert ten Cate was geen theaterpoliticus. Toen hij zijn boerderij in Loenersloot ombouwde tot theater deed hij dat omdat hij dingen miste. Het theater dat hij als student in Bristol had leren kennen was hier niet te vinden. Dus besloot hij het zelf te importeren en zo nodig: te produceren. Precies op het moment dat het stuwmeer aan jonge theatermensen dat in Nederland was ontstaan wanhopig op zoek was naar mogelijkheden om zichzelf te manifesteren kwam hij met de buitenlandse voorbeelden: zó kan het dus ook. Je hebt geen schouwburg nodig om toneel te maken, het kan ook in een oude schuur of op de deel van een verbouwde boerderij. Het kan met geld, met een beetje geld, en misschien zelfs zonder geld.

Ritsaert en ik ontmoetten elkaar voor het eerst in 1968 in het net geopende Amsterdamse Universiteitstheater aan de Nieuwe Doelenstraat, het hoofdkwartier van wat toen nog het Instituut voor Dramatische Kunst heette. Paul Binnerts die daar als assistent van oprichter/ hoogleraar Benjamin Hunningher werkte had van de Universiteit van Amsterdam wat geld weten los te peuteren om een serie buitenlandse theatervoorstellingen te presenteren, die zich onder de titel “Franje/Fringe” graag afzette tegen het op zekerheid varende Holland Festival. Ik werkte daar een paar dagen per week als kandidaat-assistent en hielp Paul bij het produceren van het programma. Ritsaert wilde ons graag ontmoeten, want we deden iets wat wel erg leek op wat hij ook deed in Loenersloot: alternatieven laten zien.

Zo raakten we aan de praat en dat werd een gesprek dat nooit meer ophield. Ik bezocht alle voorstellingen die hij in Loenersloot presenteerde en op een avond, toen de bar eindelijk sloot, zei hij ”Zal ik een eitje voor je bakken?” We reden met een waarschijnlijk onverantwoord hoge snelheid achter elkaar aan over de kronkelige Rijksstraatweg via Abcoude naar de Bijlmermeer, waar hij toen woonde en waar we in zijn voornamelijk met kunst gemeubileerde flat een nachtelijke omelet tot ons namen. We waren kennelijk vrienden geworden.

Ritsaert ten Cate (met zonnebril) en naast hem Jacques Heijer (links, met bril), Nancy 1975. Foto: onbekend. Collectie Theater Instituut Nederland.

We verkenden het internationale theaterlandschap dat toen in volle ontwikkeling was. Hij was vaak op reis om voorstellingen te zien en ik hield me bezig met het internationale studententoneel, waardoor ik de gelegenheid had veel festivals te bezoeken in plaatsen als Zagreb, Parma, Wroclaw en Nancy. Het interessante was dat veel van dat studententoneel zich bezighield met vormgevingsexperimenten, met nieuwe auteurs, met het verkennen van de mogelijkheden van het theater. Daardoor was het in ieder geval qua intentie vrijwel niet te onderscheiden van wat er in de Britse fringe gebeurde, of off-off-Broadway. Dus ik nam Ritsaert mee op sleeptouw naar het festival in Nancy, opgericht door de latere minister Jack Lang, begonnen als een festival voor studententheater, maar al snel uitgegroeid tot het belangrijkste festival voor “nieuw” theater.

Alles was nieuw op zo’n festival. Niemand wist van tevoren wat hij te zou krijgen. Ja, er waren geruchten: dit moet je zien, dat mag je niet missen! Soms viel het mee, soms viel het tegen. Soms wist je het even niet. Toen we in 1971 Deafman Glance van de in Europa nog volstrekt onbekende Bob Wilson gingen zien, vonden we het stuk zich wel erg langzaam voltrekken en na het eerste van de vijf uur durende voorstelling in het Grand Théâtre van Nancy gaven we toch de voorkeur aan een steak-frites. Maar de beelden die we hadden gezien lieten ons niet los. “Die palmboom… het leek toch echt alsof die in dat uur een stuk groter was geworden…”, zeiden we peinzend tegen elkaar en we besloten de volgende avond weer te gaan en dan de hele voorstelling te zien. De rest is geschiedenis.

Voor mij waren de jaren zeventig één grote ontdekkingsreis en voor Ritsaert gold hetzelfde, maar hij was ook de directeur van een theater dat geprogrammeerd moest worden. Hij wilde natuurlijk graag de ontdekkingen uit Nancy of Wroclaw in Mickery laten zien, maar voor veel groepen, vooral die van buiten Europa, was het niet mogelijk hun verblijf te verlengen: de tickets waren al gekocht en de data stonden vast. Toen besloot hij om zich in een vroeger stadium op de hoogte te stellen van wat er op het programma zou komen te staan en de voorstellingen die hem van belang leken zelf eerder te gaan bekijken. Ook probeerde hij andere theaters met internationale programmering bij zijn plannen te betrekken, om de vaak hoge kosten te delen. In die zin liep hij voorop op de internationale theaternetwerken die vanaf het begin van de jaren 80 zo belangrijk zouden worden.

Ritsaert was een gevoelige man, maar hij liep niet met zijn gevoelens te koop. Je hoorde hem zelden zijn stem verheffen. Ik heb hem één keer woedend gezien (en gehoord): de Japanse groep Tenjo Sajiki maakte tijdens de manifestatie Sonsbeek buiten de Perken in 1971 een door Mickery geproduceerde voorstelling op de markt in Arnhem en voortdurend kwam hun technische man met nieuwe voorwaarden. Anders: “No show!” Ritsaert ontstak in hevige woede en wees hem in heldere termen op de gemaakte afspraken, op een toon die ver buiten Park Sonsbeek te horen moet zijn geweest. Daarna hadden we geen last meer van Japanse ultimatums.

Beeld uit de voorstelling An die Musik. Foto: Bob van Dantzig. Collectie: Theater Instituut Nederland.

Ik heb hem ook een keer emotioneel en met tranen op de wangen gezien. Dat was toen Pip Simmons en Children of The Night (de naam die we de Pip Simmons Theatre Group tijdelijk hadden gegeven, toen die gedurende een seizoen onderdak had gevonden in Rotterdam) op het festival in Nancy in 1975 de befaamde voorstelling An die Musik speelden. An die Musik was een voorstelling die iedereen gezien wilde hebben en zoals gebruikelijk was op dat festival had zich al ruim voordat de deuren geopend werden een enorme mensenmassa verzameld voor het theater, een grote tent. Toen het publiek eindelijk werd toegelaten en als een horde buffels naar voren stormde om een plaats vooraan te bemachtigen probeerde Ritsaert ze tot kalmte te manen. Het scheelde niet veel of hij werd onder de voet gelopen. Toen knapte hij, en dat was niet omdat hij bang was voor eigen lijf en leden, maar omdat het onderwerp van de voorstelling, concentratiekampgevangenen die voor hun sadistische beulen moesten musiceren en toneelspelen, in schrijnende tegenstelling stond tot de wilde meute die zich van de beste plaats wilde verzekeren.

Terugkijkend was het eigenlijk vanzelfsprekend dat Ritsaert zich zou ontwikkelen tot beeldend kunstenaar, meer dan tot theatermaker. Zijn eigen projecten die hij in Mickery toonde, waren naar mijn mening eerder groots opgezette installaties, met tekst en met acteurs, dan theatervoorstellingen. Dat bevestigde wat ik al eerder had ontdekt, namelijk dat hij vooral een visueel denker was. Het literaire, het dramatische aspect kwam op de tweede plaats. Maar vóór alles kwam voor hem de mentaliteit die uit een voorstelling sprak. Daarom programmeerde hij een theatergroep ook nooit voor slechts een keer. Hij wilde zien, laten zien, hoe een groep zich ontwikkelde, hoe de makers voor hun denkbeelden steeds nieuwe vormen bedachten. Uiteindelijk ging het hem om het tonen van een visie op de wereld: dat gold voor wat hij deed in Mickery, daarna in DasArts en ten slotte in zijn eigen beeldend werk. Zijn eigen ontwikkeling, van cameraman bij Thijs Chanowski, van galeriehouder (Mickery was niet alleen een theater!) tot zijn beeldende installaties, is een voorbeeld van consistentie.

Ruud Engelander, april 2011

Volgens Mike Figgis

Vriend en filmmaker Mike Figgis herinnert zich in een 'in memoriam' na het overlijden van Ritsaert ten Cate:

"Like most creative environments the Mickery was presided over by one man, Ritsaert. He had a great group of people around him, loyal and hard working but it was his personality that made the things happen. In those early days Ritsaert was a chain smoking, alcohol fuelled entrepeneur who made it his business to travel the world looking for the avant garde and then making sure they turned up in Amsterdam. The performance space was a shrine to Dutch ingenuity with a seating system that could become a set.

I remember once Ritsaert had the idea to put the audience in hovecraft with curtain over the front, these craft would spin around with projections inside and then stop, the curtains would open and a new staging would present itself. To do this the space was cleaned out so that the floors could be made absolutely level. A multitude of small glasses were discovered, each with its own little culture of fungus, each one having been put down by Ritsaert and then lost for some years."

Geciteerd van website Filminfocus.com

Volgens Ellen Stewart

Regisseur Ellen Stuart was leider van theatergroup La Mama, die vaak in Mickery optrad:

"Honey, don't let anyone in Holland tell you that they knew what experimental theatre was before Ritsaert. In Holland in the 1960s there was nothing going on. Not only didn't they have a clue, but no one had heard of them either. We didn't even know that Holland and the Netherlands were the same place. All we knew about you was that even though you were straitlaced, homosexuality was not punishable and porno was sold on the newsstands. Then Ritsaert came along. Het put you on the map, my dear. After him you could talk about Holland everywhere in the world, and do you know what people said? Holland-Ritsaert ten Cate, Ritsaert ten Cate-Holland. As fars as I'm concerned you can name the country after him. He was your Christopher Columbus. Now everybody in the art world all over the planet knows about Holland. Now you can walk on the moon. Call it an allegory: Ritsaert ten Cate taught Holland to walk on the moon.

Geciteerd uit: 'Ritsaert ten Cate now' door Gary Schwartz, essay geschreven ter gelegenheid van de toekenning van de Stichting Sphinx Cultuurprijs aan Ritsaert ten Cate in 1996.

Pip Simmons met zijn dochter Sophie, Bourgos ca. 1988. Foto: Ritsart ten Cate. Collectie Theater Instituut Nederland.

Volgens Pip Simmons

Regisseur Pip Simmons, oprichter en leider van de Pip Simmons Theatre Group, een groep die vaak bij Mickery optrad:

"Ritsaert always had a sounder basis than the people who came to him. He gave us a framework, even if it was always changing. It rubbed off and got me going in a new direction in terms of learning how to manage things and to market ourselves. This provided a solid foundation for what we were doing then and for what I am still doning. You can weather shaky artistic times if your business is in order."

"The turning point in my theatre life came in Holland. With a group I called Children of the Night I did Dracula and An die Musik. We had Germans in the audience who came to Amsterdam to see these plays about the Nazi's. They were shattered. It was my best work, and Ritsaert stimulated it. His stimulation wasn't just for one short period, though. He provided the best stimulation there was, because he stuck with you, through failures as well as successes. He can't be compared with anyone else in Europe."

Geciteerd uit: 'Ritsaert ten Cate now' door Gary Schwartz, essay geschreven ter gelegenheid van de toekenning van de Stichting Sphinx Cultuurprijs aan Ritsaert ten Cate in 1996.

Volgens Mark Borkowski

Vriend en schrijver Mark Borkowski herinnert zich Ritsaert ten Cate na diens overlijden op zijn webblog:

"Ritsaert had an open mind and more importantly a huge, open heart. Maybe that was because he was forged by different stuff, a collective of particles so astonishing, indecipherable and precious that they would only brush a chosen few souls. Time and authority tried to weather and erode him and although his countenance bore signs of strain, this was a deliberate camouflage used to confuse and confound.

Some thought Ritsaert’s face was like melted wax and yet his smile would burst out in a beaming radiance. He always seemed at peace; maybe that was because of the triumph of his principles. Ralph Waldo Emerson once said: “as we grow old…the beauty steals inward.” That certainly was the case with Ritsaert. There was nothing arrogant about him, he had an impossible dignity that bordered on the blessed which touched something inside anyone who came close to him. I know all humans were drawn to his understanding of creative “things”. We all knew somehow that Ritsaert had found a sightline beyond our own. A crazy obtuse angle that was the exceptional perspective."

Geciteerd van website MarkBorkowski.com.

Volgens Yvonne Bon

Oud-medewerkster van Mickery (1966-1981) Yvonne Bon:

"Ritsaert has a teddy-bear kind of charm that attract women. In his turn, he's suceptible. You see it nog just in his relationships with women. In that world there are always people who are out to take advantage of you. If someone said they liked him, he would think they had to be nice, which was not always the case. He is slow to anger, but he does sometimes blow up. Usually he makes it up the next day. The angriest I ever saw him was with the English singer Sarah Churchill, in the early period. He said he never wanted to see her again, which he did not say often of people. Basically, he's a shy person, who keeps quiet in strange surroundings."

Geciteerd uit: 'Ritsaert ten Cate now' door Gary Schwartz, essay geschreven ter gelegenheid van de toekenning van de Stichting Sphinx Cultuurprijs aan Ritsaert ten Cate in 1996.

Volgens Harry Ruhé

Galerie Mickery was: avontuur! Herinneringen aan Loenersloot Ritsaert ten Cate volgens Harry Ruhé, galeriehouder en verzamelaar in Amsterdam.

Amsterdam telde in de tweede helft van de jaren ’60 maar een paar galeries die zich met eigentijdse kunst bezighielden. Voor grensverleggende kunst moest je soms de stad uit. Voor mij betekende dat: een fietstocht langs de Vecht, richting Loenersloot. Daar, in Galerie Mickery, vond ik sculpturen van Jan Dibbets die waren samengesteld uit takkenbossen en neon. Een bak gevuld met pindakaas, naar een idee uit 1962 van Wim T. Schippers. Nog meer bakken, vol met stenen, van Land Art-kunstenaar Robert Smithson. Buiten stonden opgestapelde chinchillakooien van het kunstenaarsduo Ben d’Armagnac & Gerrit Dekker.

In 1968 was er een tentoonstelling te zien die grote indruk op me maakte. De Japanse kunstenares Yayoi Kusama, die landelijke bekendheid had gekregen door het beschilderen van een blote Jan Schoonhoven, liet in Mickery haar ‘objecten’ zien. Met deegwaren overdekte kledingstukken, zilver- of goudkleurig gespoten, huishoudelijke voorwerpen die overwoekerd waren door penisachtige groeisels van textiel, een metershoge boom van handschoenen….

Ik wilde persé iets kopen, en koos een geel-en-zwart gestreepte ‘penis-tas’ – het ding kostte zeshonderd gulden, als ik mij goed herinner. Maar de tentoonstelling bleef me bezighouden, en een week later fietste ik opnieuw naar Loenersloot, nu om een met plastic bloemen versierde bronskleurig gespoten jas te kopen. Na afloop van de tentoonstelling kwam Ritsaert ten Cate het kunstwerk persoonlijk afleveren bij inrichting Endegeest in Oegstgeest, waar ik als dienstweigeraar tewerkgesteld was. Ondertussen maakten mijn ouders zich om mijn aankopen in Loenersloot in toenemende mate ongerust. (‘Dat geld krijg je er nooit meer voor terug!’)

Een paar jaar geleden heb ik de Flowers Overcoat van Kusama verkocht – het hangt nu in het Hirshhorn Museum in Washington.

April 2011

Volgens Paul Op de Coul

Paul Op den Coul, bevriend met Ritsaert ten Cate sinds hun jeugd, herinnert zich:

"Ritsaert was always very present. He had lots of stories to tell, he was full of fun and liveliness, he filled the space. He was also audibly present, which sometimes created a problem at home. My father was a man who liked peace and quiet. Sunday mornings he would put a record on the phonograph just to listen to the music. If he heard Ritsaert coming in, he would say 'We might as well shut off the phonograph". Ritsaert couldn't sit still and couldn't keep quiet."

Geciteerd uit: 'Ritsaert ten Cate now' door Gary Schwartz, essay geschreven ter gelegenheid van de toekenning van de Stichting Sphinx Cultuurprijs aan Ritsaert ten Cate in 1996.

Volgens Rob Erenstein

Theaterhistoricus Rob Erenstein:

"It's a mistake to think that Ritsaert knew what he wanted. He came out of Twente with the idea of setting up a chique club. You couldn't get to Loenersloot by public transportation. You had a small group of the same people. He attracted attention because of his story: rich guy spends lots of money on the arts. He had to learn everything from scratch, the whole mentality of theatre, step by step."

Geciteerd uit: 'Ritsaert ten Cate now' door Gary Schwartz, essay geschreven ter gelegenheid van de toekenning van de Stichting Sphinx Cultuurprijs aan Ritsaert ten Cate in 1996.

Volgens Jan Zoet

Jan Zoet, toen directeur van de Rotterdamse Schouwburg, in een interview met de Volkskrant in 2001:

"De inner circle van het Nederlandse theaterwereldje heeft iets zelfgenoegzaams, maar we moeten niet denken dat de rest heeft afgedaan. Ik weet nog hoe in Mickery (de theaterboerderij in Loenersloot in de jaren zestig) al die theatermakers kwamen kijken die nu belangrijke dingen doen. We moeten openstaan voor andere werelden. (...)

Mijn voorland is eerder de avant-garde dan de traditie. Ik kende Richard Foreman eerder dan Ko van Dijk, was eerder in Mickery dan in de Schouwburg. Ik heb me uiteindelijk aangemeld bij Mickery. Het vervangen van alle deurdrangers in het theater was mijn eerste klus, daarna heb ik een keuken gebouwd en vervolgens vertaalde en bewerkte ik een boek voor Ritsaert ten Cate. Na een tijdje werd ik zijn persoonlijke assistent. Ik heb van Ritsaert heel veel geleerd. Bijvoorbeeld dat theater ertoe moet doen. Dat het een daad is in de tijd, iedere voorstelling opnieuw."

Geciteerd uit de Volkskrant, 31 augustus 2001.

Volgens Rudolf Wolfensberger

Voormalig hoofd van de afdeling Theater en Literatuur op het ministerie van OCW Rudolf Wolfensberger behandelde regelmatig subsidieaanvragen voor Mickery. Hij herinnert zich:

"On one occasion we were really dubious about whether to prolong his subsidy. The news got around, and I asked him why no one was protesting. He made a few telephone calls and within hours we were bombarded with protests from all over the world, starting with the Dutch ambassadors in various countries. It was especially impressive since Foreign Affairs mostly ignored culture. But there were also calls from important people you read about in the newspaper. What could we say except 'Wow!'? Our hesitation had gotten our minister into trouble."

Geciteerd uit: 'Ritsaert ten Cate now' door Gary Schwartz, essay geschreven ter gelegenheid van de toekenning van de Stichting Sphinx Cultuurprijs aan Ritsaert ten Cate in 1996.

Volgens Marjolijn van Riemsdijk

Volgens recensent Marjolijn van Riemsdijk, tijdens een gesprek met Ritsaert ten Cate bij zijn expositie 'Time Frames for God’s Letterbox', april 2006:

"Het is duidelijk dat Ritsaert ten Cate iets wil vertellen over de absurde wereld waarin we leven. Een wereld waarin het verschrikkelijke ook mooi kan zijn, zoals op zijn serie aquarellen van prachtige kleurschakeringen veroorzaakt door een kernbomexplosie. Zijn achtergrond als theaterman is af te zien aan de installatie van een smetteloos witte pauw met daarachter een met bloed besmeurde wand waarop de graffiti j'ai faim. Het is een beeld dat je bijblijft. Theatraal is ook de adelaar die bovenop een toren van palen met krantenberichten over genocide, oorlog, vluchtelingen, noem maar op. In een vitrine hangen esthetisch gerangschikte speelgoedgeweren in diverse soorten en maten.

Het is het werk van een geëngageerd kunstenaar, om die gedateerde term maar weer eens van stal te halen. Voor de één een gruwel, voor de ander een noodzaak. Ritsaert ten Cate hoopt zelf dat hij beschouwd wordt als geëngageerd. Dat was zo in zijn Mickerytijd, waar hij met theater de mensen wilde raken, in de tijd toen hij DASarts leidde, de tweede fase theateropleiding, en nu, in zijn volgende carrière als beeldend kunstenaar."

Bron: website www.galeries.nl