Benjamin Hunningher
Naam | Benjamin Hunningher |
---|---|
Geboortedatum | 15 april 1903 |
Geboorteplaats | Vlissingen |
Overlijdensdatum | 21 november 1991 |
Overlijdensplaats | Southbury (Connecticut) |
Beroep | Recensent, Hoogleraar, Theaterhistoricus |
Externe databases: | |
DBNL | |
VIAF |
Biografie
Benjamin Hunningher was een Nederlandse theaterwetenschapper. Hij heeft mede de grondslag gelegd voor de huidige studie theaterwetenschap, zoals die vanaf de vroege jaren zestig in Nederland gestalte kreeg (Utrecht, Amsterdam). Zijn proefschrift handelde over Het Dramatisch Werk van Schimmel (1931) in verband met het Amsterdamse toneelleven in de negentiende eeuw.
Tijdens de Tweede Wereldoorlog was Hunningher actief in het verzet. Hij organiseerde illegale ontmoetingen en zamelde geld in waarmee hij acteurs en artiesten bijstond die hun baan waren kwijtgeraakt omdat zij weigerden met de bezetter samen te werken.
Hunningher was getrouwd en had twee zoons.
Theater CV
Van deze persoon is geen enkele bijdrage aan een theater- of dansproductie geregistreerd op de TheaterEncyclopedieOm dit te verbeteren, vult u op de betreffende pagina('s) over theater- of dansproducties de bijdragen van deze persoon aan..
Docent en schrijver
Hij doceerde Nederlands, en was van 1935 tot 1942 toneelrecensent en kunstcriticus voor de Nieuwe Rotterdamsche Courant. In 1945-1946 legde hij als regeringsadviseur voor de ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap de basis voor het huidige toneelsubsidiesysteem door het rijk en de grote gemeenten.
Theater
In 1948 werd hij door Columbia University in New York benoemd tot 'Queen Wilhelmina Professor for the History, the Literature and Language of the Netherlands'. In deze functie maakte hij zich zeer verdienstelijk voor de verspreiding van de Nederlandse cultuur in de Verenigde Staten.
In 1964 aanvaardde hij de leeropdracht 'Dramaturgie en de geschiedenis van de dramatische kunst' aan de Universiteit van Amsterdam en legde de grondslag voor de huidige studie theaterwetenschap.
In de naoorlogse jaren was hij lid van de Rijkscommissie van Advies voor de bouw van Schouwburgen en Concertzalen, samen met prominente figuren als Paul Cronheim (Nederlandse Opera, Holland Festival) en de architecten Gerard Holt en Bernard Bijvoet. De commissie ijverde voor de ontwikkeling van een netwerk van professioneel toegeruste schouwburgen over het land verspreid, om zodoende het ideaal van cultuurspreiding gestalte te laten krijgen. Leidend concept was het cultureel centrum, dat naast een toneelzaal ook ruimte kon bieden aan congressen, kleine zaalproducties en plaatselijke, dan wel regionale initiatieven op het gebied van de podiumkunsten.
Na zijn emeritaat vestigde hij zich in de Verenigde Staten, waar hij in 1974-1975 aan Harvard University de 'Erasmus Chair' bekleedde. Zijn belangrijkste publicaties over het theater zijn:
- Toneel en werkelijkheid (1947),
- Een eeuw Nederlands toneel (1949),
- The Origin of the Theatre (1955),
- verschillende studies over de Amsterdamse Schouwburg van 1637 en het moderne Amerikaanse repertoiretoneel: Kruistocht op Broadway (1963).
Bronnen