Geschiedenis van de Dans
Geschiedenis van de westerse dans vanaf de 17de eeuw
Zoals het westerse theater een spiegel is van het dagelijkse maatschappelijke leven van mensen en bevolkingsgroepen, zo heeft historische gezien de danser en zijn dansen op vergelijkbare wijze daar steeds zijn plaats gehad, naast alle andere uitingen van menselijk handelen, waarmee theater wordt gemaakt.
Vanaf begin 17 eeuw ontwikkelen de dansen in het theater zich echter langzaam aan als een meer autonome vorm van theater met een eigen zeggingskracht, waardoor er behoefte ontstaat aan specifiek met dat doel ontwikkelde dansers. Om in die behoefte te voorzien, richt Lodewijk de 14e van Frankrijk van de "Académie de la Danse et de la Musique" op in 1661.
Voor het eerst worden dansers opgeleid specifiek voor het theater en wordt de relatie dans en muziek in die opleiding vastgelegd. Deze beroepsdansers en hun pedagogen gaan vervolgens wegen zoeken om uitsluitend met hun dansen theater te maken. En vanaf midden 18e eeuw kan men o.a. dankzij danser – balletmeester Jean-Georges Noverre (1727-1810) spreken van een autonome danskunst in het theater, naast andere vormen van theater, zoals het toneel en de opera.
De gedocumenteerde techniek die aan de Academie in Parijs in de 17e ten 18e eeuw ontwikkeld werd heeft de specifieke naam ‘ballet’ gekregen (van het Italiaanse ballare). Dansers die zich deze techniek eigen hebben gemaakt worden ook wel aangeduid met de naam balletdanser en de techniek: ballettechniek, al of niet aanvullend vernoemd naar een bepaalde pedagoog of (periode-)stijl. De ontwikkeling van deze ballettechniek verplaatste zich midden 18e eeuw tot en met de 19e eeuw ook naar andere plaatsen zoals Kopenhagen en St. Petersburg en vanaf de 20e eeuw tevens ook in Amerika en Engeland, waardoor er sprake is van diverse varianten/stijlen van ballettechniek. Zo spreekt men van de Vaganova-danser, de Balanchine-danser, de Bournonville danser etc.
In Europa was de ontwikkeling van de balletdanser vooral een zaak van de regerende vorstenhuizen en de heersende klassen. In de Verenigde Staten ontplooide de danser zich geheel anders, voortkomend uit de maatschappelijke situatie aldaar. Vooral door de dans van het zwarte bevolkingsdeel met wortels in Afrika, ontwikkelden zich in het theater allerlei dansvormen, veelal zeer virtuoos, naast de gesublimeerde volksdansen uit het oude Europa en het ballet. Het merendeel van deze dansvormen had niet het doel om autonome kunst in het theater te maken, maar vooral om de theater bezoeker te vermaken, om dat toe doen had elke theaterartiest wel een vorm van dans tot zijn beschikking.
Een aantal dansers in de VS zetten zich eind negentiende eeuw enerzijds af tegen de strak gedocumenteerde en daardoor in hun ogen beperkende ballettechniek maar wilden tegelijk met hun dansvormen zelfstandig theater maken. Een van hen, Martha Graham, ontwikkelde en documenteerde haar techniek zodanig dat men met recht kan spreken van een nieuwe school naast die van het ballet, waarmee zij indringende autonome danskunstwerken in het theater wist te maken. De dansers die de Martha Graham techniek werden ‘moderne danser’ genoemd om onderscheid te maken met de ‘balletdanser’, die vervolgens nog preciezer aangeduid werd met ‘klassiek ballet danser’.
Martha Graham was echter niet de enige; een aantal grote theaterpersoonlijkheden voor haar en zeer velen na haar ontwikkelden ook een eigen techniek, of varianten haar techniek of vanuit geheel andere uitgangspunten, waardoor de naam ‘moderne danser’ voor een goed begrip aangevuld dient te worden met de naam van deze betreffende persoonlijkheid, om onderscheidend te kunnen zijn.
Vanuit een geheel ander hoek (lichamelijke opvoeding) ontwikkelde zich in de eerste helft van de twintigste eeuw ook in centraal Europa moderne dansvormen die autonoom als danskunst gepresenteerd werden in het theater. Daar sprak men eerder van expressionistische dans en danser en later de Jooss-danser, naar de naam van meest succesvolle en overtuigende persoonlijkheid in die stroming: Kurt Jooss.
Een ander gebruik om tussen dansers onderscheid te maken in het theater is de benoeming van de soort muziek, de theaterdiscipline, de herkomst van de dansvorm of de techniek zelf te benoemen. Zo kan men namen tegenkomen als: volks (of folkore)-danser, jazz-danser, vaudeville danser, musical danser, tapdanser, ball-room danser, latin-danser, Scottisch dancer, Irish dancer, African dancer, urban dancer etc. etc.
In het midden van de twintigste eeuw, werden in Nederland de toen net in ontwikkeling zijnde generatie balletdansers, geconfronteerd met de moderne dans uit Amerika. Geïnspireerd door deze nieuwe dansimpulsen begonnen dansers/choreografen als Rudi van Dantzig en Hans van Manen naar integratie van klassiek ballet met andere (moderne)dansvormen te zoeken. Met hun overtuigende resultaten hebben zij belangrijk bijgedragen aan de beïnvloeding van de moderne dansvormen op het klassiek ballet, wereldwijd. Een aanvullende benaming voor de dansers, anders dan weer het toevoegen van hun naam, is daaruit niet ontstaan.
Deze beïnvloeding van moderne dansvormen op het ballet heeft vervolgens veel invloed gekregen op het technische kunnen dat men van een hedendaagse danser in het theater eist. Veel klassieke balletdansers zijn ook thuis in diverse moderne danstechnieken en er zijn maar weinig ‘moderne dansers’ meer die niet ook tot op zekere hoogte getraind zijn in klassiek ballettechniek.