Eric Schneider: Biografie - Scholier en student
Eenlevenlangtheater Eric Schneider:
- Homepage Eenlevenlangtheater Eric Schneider
- Biografie
- Repertoire
- Audio
- Video
- Volgens Eric Schneider
- Volgens anderen
- Colofon
Scholier en student Eric Schneider
In 1946 keerde het gezin Schneider, zoals zovele Hollandse gezinnen, vanuit Indië terug naar het vaderland. Het hele gezin, vader, moeder en drie broertjes, hadden de gruwelen van de Japanse bezetting overleefd. In Nederland begon een nieuw leven. Het gezin vestigde zich in Den Haag. Eric keek de eerste tijd zijn ogen uit in dat vreemde, koude land. "Ik kan niet zeggen dat de ervaringen in het jappenkamp sterk op me doorgewerkt hebben. Ik herinner me geen angsten, geen spanningen. Ik was nog jong en mijn moeder sterk en vindingrijk, die zorgde voor bescherming. Eenmaal in Nederland maakte één ding een volstrekt onverklaarbare, onzinnige indruk: de rolverdeling tussen man en vrouw. In het kamp had ik uitsluitend tussen vrouwen en andere kinderen geleefd. De vrouwen gaven de leiding, je wist niet beter en je dacht ook dat het zo hoorde. De vanzelfsprekendheid waarmee mannen hier hun dominante positie opeisen, maakte mij behoorlijk agressief. Dat heeft verdraaid lang doorgewerkt. Tot de dag van vandaag, eerlijk gezegd." (Bron: onbekend tijdschrift, 1976/77) In het kamp had hij zijn vader niet echt gemist, bij het weerzien na ruim vier jaar had hij hem niet herkend en begroet met 'Dag meneer', en nu moest hij hij weer aan hem wennen. Eric had door de kamptijd, die van zijn zevende tot zijn elfde duurde, nooit goed leren lezen en schrijven. Voor de oorlog begon, had hij één jaar lagere school gehad. "Toen ik uit het jappenkamp kwam, was ik een losgeslagen wezen. Ik schold iedereen uit. Mijn vader heeft van dat kampkind weer een zoon gemaakt. (De Volkskrant, 1 mei 2010) Het schooladvies luidde LOM-school. Zijn vader heeft er toen in anderhalf jaar zes jaar lagereschoolstof ingepompt. Intussen ging hij naar de Haagse Montessori-school, de enige school die hem wilde hebben. Met de bijlessen van zijn vader doorliep hij de school vrij soepel. Zijn vader was rector op een middelbare school (later hoogleraar Duits aan de VU) en hield zeker ook van toneel. Onder zijn regie speelt Eric op de middelbare school ook nog in Iphigeneia van Euripides. Ook vermaakte hij de familie met zijn toneelstukjes, net als vroeger in Indië, die hij voordroeg vanuit een grote stoel. 'Waar haalt-ie het vandaan', was steeds het commentaar.
Een gebrek aan fantasie had hij in elk geval niet "Dan hadden ze het over iemand die al 20 jaar niet in NL was geweest. Wat zou er toch van die geworden zijn? Dan zei ik rustig: Da's toevallig. Die heb ik eergisteren nog gezien. Ik fantaseerde er een heel verhaal omheen. Maar na vijf minuten hadden ze toch in de gaten dat het niet waar kon zijn." (Haagse Post, 22 november 1980)
"Ik ben opgegroeid in de lulligste tijd van na de oorlog, de vijftiger jaren. Ze waren druk bezig allerlei dingen te herstellen die er voor de oorlog waren. Het vrouwbeeld was ook anders. Ik ben opgegroeid met Doris Day aan de muur. De pettycoats die ritselden tegen je benen. De dansles in de Zeestraat. De vrouw, dat was een soort beeld voor ons. Met een meisje naar bed gaan, dat was er voor je 18 jaar was natuurlijk niet bij. Je vader zei: ' Ik breek je je benen', en dat soort uitdrukkingen. (Haagse Post, 22 november 1980)
Na de lagere school volgde de vrije HBS. Eric doorliep alle klassen zonder hindernissen, maar "mèt een heleboel zesjes". In die tijd werd hij een trouwe bezoeker van de Haagse schouwburg. Daar zag hij Coen Flink Hamlet spelen. Het was een indringende ervaring voor hem en hij wist het zeker, hij wilde óók acteur worden, óók op dat toneel staan. Al was hij ook nog altijd ontzettend dol op tekenen en schilderen. "Toen ik zestien was, waren er drie dingen die ik graag wilde. Schilder, zanger of toneelspeler worden." (Haarlems Dagblad, 16 december 2000) Na zijn HBS wilde hij dan ook het liefst direct door naar de tekenacademie of toneelschool. Maar zijn vader zei: "Geen droog brood mee te verdienen. Ik ben dol op toneel, maar ’t zijn allemaal hoeren". "Mijn oudste broer reageerde onmiddellijk met: ‘Dóen dus’." (Den Haag Centraal, februari 2009) "Vader zei, 'je mag wel aan het toneel, maar je moet eerst een vak leren'. Toneel had altijd de naam van armoe, het was maar de vraag of je talent had. Vader zag wel dat ik er serieus over had. Hij had mij zien spelen op de vrije school, die bracht ieder jaar een stuk uit. Daar maakte ik kennis met Shakespeare, Goethe's Faust. Ik voelde mij als een vis in het water, leraren zeiden tegen mijn ouders dat ik wel talent had. Mijn vader had, als alle ouders, angst dat ik niet zou slagen." (Radiointerview Een Leven Lang, NPS 6 januari 2000)
In plaats van de toneelschool werd het dus de kweekschool. "Natuurlijk was ik liever meteen naar de toneelschool gegaan. Maar het was een andere tijd dan nu. De verhoudingen tussen jongeren en ouderen lagen anders, zeker voor een jongen als ik, die uit Indonesië kwam. Je deed gewoon wat je vader het beste voor je vond!" Na de kweekschool volgde militaire dienst. "Ja, dat was wel pech. Daar had ik geen rekening mee gehouden. Ik wilde er wel onderuit, maar wist niet hoe. Simuleren kwam gewoon niet bij me op. Ik heb 24 maanden bij de marine gezeten, als officier speciale dienst. Al die tijd heb ik geen schip gezien." (Bron: onbekend tijdschrift, 1976)
Op 22-jarige leeftijd, in 1956, meldt Eric Schneider zich 'eindelijk' aan bij de Maastrichtse toneelschool. Hij werd aangenomen. Amsterdam was voor zijn vader echt geen optie, bang als hij was dat zijn zoon in die grote stad ten onder zou gaan. Eric had er wel toelatingsexamen gedaan, maar werd afgewezen. In Maastricht ging hij op kamers en had het er enorm naar zijn zin. "Ik had een hele leuke zolder. Zo’n artistiek kamertje. Ik las ontzettend veel toneel. Leefde daar in m’n eigen wereldje. Gérard Philipe hing aan de muur. De Doris Day’s waren toen al weg. Ja, dat was een soort surrogaat. Dat werd overboord gegooid. Het èchte hing aan de muur. De waarheid. Ik was wel de aanvoerder van het Gérard Philipe-clubje. Ik was degene die mij dat als ideaalbeeld gesteld had. Die man gaf ons het antwoord op de hele tijd. Die echtheid van zijn, die waarheid. De rest was allemaal flauwe kul. We zagen ook al zijn films. Les orguieilleux heb ik wel tien keer gezien. Dan draaide hij in de Mabi, hij bleef een week en dan moest je er gebruik van maken. Toen hij in 1959 stierf, donderde voor ons allemaal een wereld in elkaar. Dat was iets ontzettends. Alsof je een familielid verloor. Ik kocht de Paris Match toen hij overleden was. Die heb ik nog. De dag dat we hoorden dat hij overleden was, hadden we allevier, Edmond Classen, Kees Coolen, Dolf de Vries en ik iets van: Nu gaan wij naar Parijs. Dan zei de één: maar hij wordt niet in Parijs begraven. Dàn gaan we naar de plek toe waar hij wel begraven wordt. Dat wilden we allemaal. Een hommage uit Nederland moest dat worden. Het is niet gebeurd, want we hadden geen sou." (Haagse Post, 22 november 1980)
Behalve met de drie hierboven genoemde heren was Eric Schneider in Maastricht bevriend met Marja Habraken (1939-1989) die een klas lager zat. Hij herinnert zich over die tijd: "Ik ging daar voornamelijk om met Marja Habraken. Dat was een vrouw die zich niets aantrok van welke conventie dan ook. Ze veranderde voor ons toch wel een groot deel van het vrouwbeeld. We hadden geen vrouwen in onze klas. Marja was een meid die haar schoenen uittrok, in slordige kleren liep, een paar dagen onderdook in het nachtleven. Zoals je nu eigenlijk ziet." (Haagse Post, 22 november 1980)
Al vroeg trok Eric Schneider de aandacht van de vaderlandse pers. Met name De Telegraaf berichtte in zijn toneelschooltijd regelmatig over de jonge, veelbelovende acteur. In zijn tweede jaar schreef Schneider zijn eerste eenakter, een versdrama getiteld Geen Ararat voor ons. De schoolvoorstelling was zo'n succes, dat besloten werd het stuk ook een 'echte' voorstelling in Maastricht te geven. De uitvoering deed nogal wat stof opwaaien. Reden voor De Telegraaf om nogmaals een artikeltje aan Eric Schneider te wijden.
In de krant van 30 juli 1958 bericht de kunstredactie onder de vette kop 'Rumoer om debuut': "In Maastricht wordt gesproken over Eric Schneider's versdrama Geen Ararat voor ons, een kort toneelstuk vol symbolen en Noach's wonderbaarlijke redding. Niet iedereen in de bisschopstad gaat akkoord met de uitleg van deze symbolen door de jonge acteur." Hij noemt de zondvloed zelf 'een slippertje van hogerhand. Er is niets veranderd in de wereld door de zondvloed. De verandering, die eigenlijk had moeten komen, is er niet geweest'."
In mei 1960 pakte De Telegraaf opnieuw breed uit met een grote foto en bijbehorend artikeltje. Dit keer werd aandacht besteed aan het feit dat Eric Schneider, Edmond Classen, Kees Coolen en Dolf de Vries hun eindexamen voor de toneelschool hadden gehaald. 's Avonds zouden ze openbaar eindexamen doen in de schouwburg, maar 's middags vierden ze het behalen van hun diploma met een biertje op een terras aan het Vrijthof. Een fotograaf wilde het viertal graag vereeuwigen in een originele pose. Die konden de jongens wel bedenken: ze stonden lachend op, staken de straat over en grepen wat bossen bloemen uit de emmers bij een bloemenstal, die ze vervolgens luidkeels begonnen uit te venten. Tot verrassing van het zaterdagse winkelpubliek, dat de stunt wel wist te waarderen.
Naar de afstudeerprojecten die die avond in de schouwburg werden opgevoerd kwamen behalve docenten, studenten, vrienden, familie en Maastrichtse toneelliefhebbers ook de directeuren van de Nederlandse gezelschappen kijken. Na afloop werden de kersverse acteurs verschillende aanbiedingen gedaan. "Rob de Vries [van toneelgroep Theater uit Arnhem, EM] had zo iets ontwapenends tegenover me, zonder afstand. Ze zochten een tegenspeler voor Coen Flink en Annet Nieuwenhuijzen, en toen was ik natuurlijk helemaal gesmolten, dus ik zei 'Ja'. Bovendien, de rol die ik speelde, die heette Erik, dat leek me een omen, een goed omen. Ik heb ja gezegd en ik heb het fantastisch gehad." (Radiointerview Een Leven Lang, NPS 6 januari 2000)
Schneiders debuut bij Theater in de voorstelling Het Zuiden werd het begin van een levenslange toneelcarrière. Zijn vader heeft het nog meegemaakt. "Hij kwam later pas naar me kijken als hij eerst anderen gebeld had. Of ’t goed was. Angst denk ik. Hij las de boeken van mijn broer ook pas lang na publicatie. Wanneer hij ging kijken, kwam hij steevast achter het toneel. Hij zei dan niks tegen mij. Maar hij ging alle andere acteurs stuk voor stuk een hand geven: ‘Dank u wel, dat u mijn zoon zo goed heeft laten spelen’”. (Den Haag Centraal, februari 2009)