50 jaar Het Nationale Ballet - Herinneringen van Hans In der Rieden
Dit is een pagina in de reeks: 50 jaar Het Nationale Ballet. Voor meer informatie, zie aldaar.
Herinneringen van Hans In der Rieden
Ik ben geboren op 6 juni 1939 in Santpoort, een dorp iets ten noorden van Haarlem. In ons gezin speelde kunst geen rol, maar op de middelbare school in Haarlem waren een paar inspirerende docenten, die lieten zien, dat er meer was dan de voorgeschreven leerstof. Ook organiseerde de school af en toe bezoeken aan voorstellingen en tentoonstellingen en nadat ik een paar toneelstukken in de Stadsschouwburg van Haarlem had gezien, wist ik het: dit wil ik.
Na mijn eindexamen in 1956 ging ik werken op een kantoor en ik zag zoveel toneel als mogelijk. En dat was veel. De Nederlandse Comedie bespeelde de Stadsschouwburg van Amsterdam met een breed repertoire met al die prachtige acteurs van die dagen.
Ik nam me voor om auditie te doen voor de toneelschool, maar inmiddels had ik een oproep voor de militaire dienst ontvangen. Eind 1959 zwaaide ik af en ik maakte een afspraak met Willy Pos, de toenmalige directeur van de toneelschool. De toelatingsprocedure vond plaats in het komende voorjaar, maar hij raadde mij aan om in de tussentijd spraaklessen en bewegingslessen te nemen. In Haarlem was de Kennemer Dans en Ballet-studio onder leiding van Jooke en Theo van den Muyzenberg en Jan Leo Zielstra. Na de eerste les wist ik het: dit was wat ik eigenlijk altijd gezocht had. En Jooke, Theo en Jan-Leo zeiden mij, dat ik mogelijkheden had – ook al was ik inmiddels 19 jaar - en ze stelden me voor de dagelijkse lessen in de opleidingsklas te gaan volgen. Overigens: die auditie voor de toneelschool heb ik nooit gedaan.
Zelf hadden Jooke en Theo van den Muyzenberg en Jan-Leo Zielstra jaren lang gedanst, in Nederland en in het buitenland en het waren begaafde docenten. Verschillenden van hun leerlingen dansten inmiddels bij Het Nederlands Ballet van Sonia Gaskell en er zouden er voor HNB nog velen volgen, waaronder ikzelf.
In februari 1962 deed ik auditie bij Het Nationale Ballet, dat net een half jaar daarvoor was opgericht, en ik kon direct komen. Het Nationale Ballet was een fusie van het Nederlands Ballet uit Den Haag en Het Amsterdams Ballet onder leiding van Mascha ter Weeme. De verschillende achtergrond van de dansers speelde dat eerste jaar nog een belangrijke rol, maar daar had ik geen weet van. Ik werd ingedeeld bij de groep die de balletten verzorgde voor de Nederlands Opera. Die groep stond onder leiding van Margot van Wilgenburg. Naast een aantal meisjes had Margot de beschikking over zo’n 6 jongens en die jongens moesten dus voor alle voorstellingen van de Nederlandse Opera beschikbaar zijn. Dat betekende, dat zij niet ingedeeld konden worden voor voorstellingen van het balletgezelschap. Dat gaf bij ons nogal wat onvrede, maar omdat het speelplan van de opera en het ballet onafhankelijk van elkaar gemaakt werd, was er vooreerst geen oplossing. Aan de andere kant: in sommige opera’s zaten vrij grote balletten waar we onze handen vol aan hadden. Denk aan de Walpurgisnacht uit Faust, de barcarolle uit Hoffmann’s Vertellingen, Aïda, Carmen en verschillende operettes.
Eigenlijk kwam er een ommekeer toen de Nederlandse Opera in het Holland Festival Fürst Igor uitbracht. De Polowetser Dansen uit die opera waren een genot om te doen en toen HNB in het volgende seizoen de Polowetser Dansen apart op het repertoire nam, lag het voor de hand, dat wij, de jongens en meisjes van de opera, daarin mee zouden doen, samen met de dansers van de groep.
Door een andere organisatie van de Nederlandse Opera waren wij daar nauwelijks nog nodig – ik herinner me alleen een memorabele voorstelling, ook in het Holland Festival, van de Orfeo van Monteverdi onder leiding van de legendarische Bruno Maderna in 1967 – zodat wij gewoon konden worden ingezet in het gezelschap. Hetgeen ook gebeurde. Ik denk daarbij aan de eerste volledige productie van Het Zwanenmeer, ingestudeerd door Igor Belski in 1965, aan Aimez-vous Bach van Brian Macdonald in hetzelfde jaar, aan Giselle in het Holland Festival van 1966, aan Balanchine’s Verloren Zoon, ook in 1966, aan Graduation Ball en aan Rudi van Dantzig’s Romeo en Julia in 1967.
In de jaren tot 1966 hadden we meestal les van Karel Shook. Ik vond zijn lessen wel goed, maar het feit, dat hij meer en meer gedesillusioneerd raakte, had toch invloed op zijn werk. Aan het begin van het seizoen 1966-1967 kwam de Fin Leo Ahonen als danser en pedagoog naar Amsterdam en door zijn lessen heb ik een grote vooruitgang geboekt. Na dat jaar was ik een solide, breed inzetbare corps de ballet-danser geworden. Inmiddels was ik bevorderd tot coryfee.
Toch voelde ik, dat ik bij Het Nationale Ballet niet de groei kon doormaken die gelijke tred hield met mijn individuele ontwikkeling als danser. In het voorjaar van 1967 deed ik auditie bij het Ballett der Bayerische Staatsoper in München en ik werd aangenomen. Dat was het begin van mijn gelukkigste tijd als danser.
Het balletgezelschap in München maakte deel uit van de Bayerische Staatoper, gehuisvest in een prachtig 19de eeuws gebouw – na de oorlog gerestaureerd - aan het Maximiliansplatz in het centrum van de stad. Door die restauratie waren het toneel, de studio’s en de kleedkamers ruim en mooi. Het gezelschap was niet echt groot; het corps de ballet bij de mannen (inclusief de half-solisten) bestond uit ongeveer 20 dansers. Iedereen, ook de solisten, kon worden ingezet in de opera’s. Het balletgezelschap gaf eens in de week à tien dagen een voorstelling. Gereisd werd er nauwelijks.
In de eerste dagen keek ik mijn ogen uit: er waren een paar oudere dansers in het corps die met een buik rondliepen en die meestal na de barre de training verlieten. Maar dat zou snel veranderen. Vlak voor ik arriveerde, was er een nieuwe intendant benoemd en hij slaagde erin om John Cranko als Ballettdirektor aan het gezelschap te verbinden. Cranko verdeelde zijn tijd en aandacht in de komende tijd tussen Stuttgart (waar hij artistiek leider was) en München. Ook benoemde hij een balletmeester die constant in München was. De dansers die hij niet wilde gebruiken, werden ontslagen. Althans, ze kregen werk aangeboden op andere plekken in de organisatie, want ze waren goed beschermd. Dat betekende voor de anderen, waaronder ikzelf, dat ze heel veel werk kregen en dat was heerlijk.
Cranko bouwde een heel nieuw repertoire op, met eigen balletten in bestaande en nieuwe choreografieën en hij nodigde choreografen van buiten uit. Er waaide een frisse wind door de groep, die daarvoor hier en daar toch een beetje ingeslapen indruk maakte. Zo liet hij Anne Woolliams zijn Romeo en Julia instuderen en dat was een groot succes. Sowieso reageerden de pers en het publiek heel positief op het werk van Cranko. Nu, meer dan 40 jaar later, is het duidelijk, dat zijn choreografieën nogal oppervlakkig zijn, maar hij was een inspirerende persoon en artistiek leider. Mijn verhuizing naar München bleek een juiste stap geweest te zijn en ik heb me daar ten volle kunnen ontwikkelen.
Maar ik realiseerde me ook, dat ik een beslissing moest nemen over mijn toekomst. Met het oog op mijn persoonlijke situatie in mijn familie heb ik toen besloten te stoppen. Nu denk ik wel eens, dat het te vroeg was, maar toen leek het de beste beslissing. Ik was een aantal jaren daarvoor begonnen met een studie Nederlands – oud-collega’s van HNB herinneren zich nog, dat ik ‘s avonds in de bus terug naar Amsterdam zat te studeren met een lampje, dat ik bevestigde aan de stoel voor me. Ik ben naar Nederland teruggegaan en ik heb mijn studie afgemaakt, waarna ik vanaf 1970 aan het werk ging als leraar Nederlands.
Maar er moest kennelijk nog iets gebeuren. In 1988 werd ik door Erna Droog gevraagd om studieleider te worden van de Nationale Balletacademie, waarvan zij de artistieke leiding ging overnemen van Maria Koning. De combinatie van ervaring in de danswereld en van ervaring in het voortgezet onderwijs was voor die functie essentieel. Opnieuw brak een spannende en inspirerende tijd aan.
Helaas overleed Erna in november 1991. Zij werd opgevolgd door Francis Sinceretti en met hem heb ik mooie jaren beleefd in het oude gebouw in de Kerkstraat. Opeens liep ik weer in de Stadsschouwburg om de jaarlijkse eindvoorstelling te organiseren.
In 1996 betrok de Theaterschool, waar de Nationale Balletacademie als opleiding klassieke dans deel van uitmaakte, een nieuw gebouw aan de Jodenbreestraat. Daar werd mij gevraagd of ik productieleider dans wilde worden. Ik was in die functie verantwoordelijk voor de organisatie van alle voorstellingen van alle dansopleidingen, binnen en buiten de school. En dat was een hele klus. Dat heb ik gedaan tot mijn pensioen in 2003.
Terugkijkend kan ik zeggen, dat de combinatie van mijn passie voor de verschillende muzen – Terpsichore, Calliope, Melpomene en Thalia - een vervuld leven hebben opgeleverd.
Door: Hans In der Rieden
Terug naar 50 jaar Het Nationale Ballet