Albert van Dalsum: Biografie - Jeugd

Uit TheaterEncyclopedie
Ga naar: navigatie, zoeken

Logo eenlevenlangtheater2.jpg

Albert van Dalsum, 1950. Foto: Ralph Prins. Collectie Theater Instituut Nederland.

Eenlevenlangtheater Albert van Dalsum:

Jeugd

Het is niet zeker op welke dag Albert Wilhelmus van Dalsum precies geboren is. Volgens de officiële papieren kwam hij op 5 januari 1889 in Nieuwer-Amstel (het tegenwoordige Amstelveen) ter wereld. Zelf zei hij altijd dat er een administratieve fout was gemaakt en daarom vierde hij zijn verjaardag een dag eerder. Feit is wel dat hij de jongste was van zeven kinderen; vóór hem kwamen er drie jongens en drie meisjes. Toen hij een jaar oud was overleed zijn moeder, Helena van Dalsum-Visser. Ook zijn vader heeft hij niet lang gekend; wagenmaker Hendrik Lambertus van Dalsum vertrok naar Nederlands-Indië toen Albert acht was. Drie jaar later overleed hij.

Al voor zijn vaders vertrek werden Albert en zijn broers en zussen opgevoed door hun grootouders. Toen deze in 1895 overleden, werd de opvoeding door anderen overgenomen. Albert kwam terecht bij zijn vier oude, rooms-katholieke, vrijgezelle tantes: Anna, Dora, Cato en Maria, die samen een modezaak leidden.[1]

De jonge Albert van Dalsum. Collectie Sjeng van Dalsum.

Zijn interesse voor theater werd gewekt toen hij op de Amsterdamse HBS in de klas kwam bij Adolf Bouwmeester en Cor Ruys. De eerste was de zoon van acteur Frits Bouwmeester en het neefje van de nog bekendere Louis Bouwmeester, die hij zeer bewonderde. Cor Ruys was de zoon van raisonneur Willem Ruys. Met z’n drieën spraken ze af om iets voor elkaar voor te dragen. Geheel volgens traditie speelde Adolf een dramatische sterfscène en deed Cor een komisch stuk. Albert had echter geen enkele ervaring met toneel en kende geen voordrachten. Hij droeg daarom een gedicht van Hélène Swarth voor, genaamd Mijn hart is dood. Tijdens het voorlezen werd hij zo overmand door de klank en emotie van het gedicht dat hij stopte met lezen en begon te huilen. Dit was de eerste keer dat hij besefte wat een effect het ritme van een tekst op de mens kan hebben. Hij raakte hierdoor geïntrigeerd.

Zijn eerste echte toneelervaring had Albert ook op de HBS: “In mijn Amsterdamse HBS-jaren is het al begonnen. Cor Ruys en Adolf Bouwmeester zaten bij me in de klas. Een medescholier schreef melodrama’s voor ons. Voor Adolf had hij eens een stuk geschreven met een ellenlange sterfscène. Dolf stierf zo uitvoerig, dat Cor Ruys riep: hou er nou maar eens mee op. Dat was de latere Ruys al, die dingen kort en bondig, soms improviserend deed. Maar Adolf is een Bouwmeester gebleven.”[2] Deze voorstelling was misschien niet Albert’s beste, maar het gaf hem wel voor het eerst het gevoel hoe het is om voor een publiek te spelen.

Na de HBS vertrok Adolf naar Duitsland om daar de toneelschool te gaan doen en sloot Cor zich aan bij een toneelgezelschap. Ook Albert wilde na het behalen van zijn diploma iets creatiefs gaan doen. Eerst twijfelde hij nog tussen toneelspelen en schilderen, wat hij ook graag deed, maar uiteindelijk besloot hij toch voor het toneel te gaan. Zijn tantes stemden daar echter niet mee in: ‘Werken bij de Hollandsche Spoorwegmaatschappij, dat is veel beter voor je. Toneel is geen beroep, daar doe jij niet aan mee.’

Zo kon het gebeuren dat Albert van Dalsum, in plaats van op de planken, als klerk bij de Nederlandse Spoorwegen terecht kwam. Dit werk beviel hem echter helemaal niet en hij besloot, met instemming van zijn tantes, in zijn vrije tijd acteerlessen te gaan nemen bij Jan C. de Vos sr.. Deze stond in het begin vrij sceptisch tegenover dit idee. Hij hoorde Albert aan toen deze verschillende gedichten voordroeg, en gaf hem daarna iets wat meer met toneel te maken had: een vertelsel op rijm, De gebroken schaats van J. Brester Azn. Na deze lezing, na het horen van het ritme en de emotie die de acteur in spé in de tekst legde, was De Vos evenwel volledig overtuigd van zijn kunnen en deed er vanaf toen alles aan om Albert van Dalsum de kneepjes van het vak te leren. Dit proces duurde een jaar of twee.

“Hij vloekte veel, maar ’t klonk je als muziek in de oren. Jan C. de Vos. Weet iemand nog wel wat een groot acteur hij was, en wat een pedagoog? Hij kon een jongen richten op het ding, dat hij in zijn hart bedoelde, dat toneel, die tweede wereld. En hij deed het brommerig, maar met zachte handen.”[3]

Na enige tijd zag De Vos dat Albert van Dalsum meer de kant van het versdrama en de klassieken uit wilde, en raadde hem aan om naar Willem Royaards te gaan om verder te leren.[4]

Bronnen

  1. Albert van Dalsum, man van het toneel, Jan Plekker, Zutphen 1983
  2. Algemeen Handelsblad, B. Stroman, 7 november 1964
  3. Vrij Nederland, Albert van Dalsum, 22 oktober 1949
  4. Albert van Dalsum, man van het toneel, Jan Plekker, 1983