Theatergeschiedenis Den Haag versus Eindhoven

Uit TheaterEncyclopedie
Ga naar: navigatie, zoeken

Onderstaand onderzoeksartikel is in juni 2021 geschreven door Thomas de With (student Theaterwetenschap aan de Universiteit van Amsterdam), als onderdeel van het project ONSTAGE.

Theater in de stad: verschil in theatertraditie in steden binnen en buiten de Randstad

Een vast gebouw bestemd voor theatervoorstellingen was tot aan de Renaissance een onbekend fenomeen in Nederland. Sinds die tijd heeft Nederland echter een enorme inhaalslag gemaakt en tegenwoordig hebben we voor een land van onze afmetingen juist heel veel vaste theatergebouwen. Dit is extra opvallend omdat, in tegenstelling tot in onze buurlanden, het Hollandse hof en de aristocratie weinig tot geen theaterbouw hebben geïnitieerd of ondersteund. De rol van de burgerij in de ontwikkeling van het Nederlandse theaterbestel is des te groter: zij hadden behoefte aan ontmoetingsplaatsen en hoogstaand vermaak, en een schouwburg had in deze lijn de meeste prestige. Vanaf de zeventiende eeuw, maar met name vanaf het einde van de achttiende eeuw, stond het stadsbestuur de bouw van dergelijke gebouwen toe binnen de stadsmuren. Veel vaste theatergebouwen in Nederland zijn echter niet oorspronkelijk gebouwd als theater en zijn daarom aan de buitenkant vaak slecht als zodanig te herkennen. Zelfs een theater als De Koninklijke Schouwburg in Den Haag, is gevestigd in een gebouw dat een paleis had moeten worden.[1]

In het kader van ONSTAGE is er een project gaande om de ontwikkeling van de vaste theaterlocaties in Nederland vast te leggen en deze in een historische kaart te verwerken. Dit project is op het moment van schrijven nog niet afgerond, maar een eerste indruk van de spreiding van de theaters kan al wel verkregen worden. Een locatie als Broadway in New York City of de West End in Londen heeft Nederland niet, maar als men kijkt naar de spreiding van de theaters over Nederland blijken de meeste theaters in de Randstad te liggen. Niet alleen Amsterdam, maar ook Rotterdam, Den Haag, en Utrecht hebben verscheidene grote theaters en een lange theatergeschiedenis. Maar ook elke middelgrote gemeente heeft tegenwoordig wel een eigen theater, waar reizende producties vanuit de Randstad al dan niet te zien zijn.[2] Een interessant geval vormen de grotere steden buíten de Randstad.

Na de vier grote steden in de Randstad is Eindhoven de grootste stad van Nederland. Met zo’n 235.000 inwoners heeft Eindhoven tegenwoordig ongeveer de helft van het aantal inwoners van Den Haag, dat met ongeveer 545.000 inwoners de derde stad van Nederland is. Hoe zit het precies met Eindhoven? Hoe heeft het theater zich daar ontwikkeld? Is het theaternetwerk toereikend voor een stad van deze afmetingen? En hoe verhoudt dit zich tot de theatertraditie van een stad als Den Haag?

Een korte geschiedenis van Den Haag

Een impressie van Den Haag in de 13e eeuw door architect Cornelis Peters.

Den Haag was al in de dertiende eeuw belangrijk voor de vroege Hollandse graven. In de tijd van de Bourgondische Nederlanden (1384-1482) was Den Haag als bestuurscentrum echter nog ondergeschikt aan Mechelen en Brussel. Pas daarna gingen steeds meer invloedrijke bestuurs-instellingen zich in de stad vestigden. Sinds het ontstaan van de Republiek en de komst van de Staten-Generaal aan het einde van de zestiende eeuw is Den Haag het bestuurscentrum van de Nederlanden geworden. In de Franse Tijd (1794-1814) verloor Den Haag tijdelijk zijn centrale positie, maar met de terugkeer van de Oranjes en de stichting van het Koninkrijk der Nederlanden, in 1813, werd de stad opnieuw het belangrijkste bestuurscentrum van het land.[3]

De Franse overheersing had echter een flinke deuk geslagen in de economie van de stad, die al eeuwenlang van de aanwezigheid van het hof afhankelijk was geweest. Rond 1830 trok de economie weer aan en begon de stad gestaag te groeien. Deze groei bereikte zijn hoogtepunt in de eerste helft van de twintigste eeuw. In de jaren ’60 van de vorige eeuw vond er een cultuuromslag plaats en trokken veel mensen weg uit de grote steden, en zo ook uit Den Haag. Na deze periode van suburbanisatie is Den Haag sinds eind jaren ’80 weer in trek, en is de stad weer geleidelijk gaan groeien.[4]

Met de komst van het Vredespaleis in 1913 en met name van het Internationaal Gerechtshof in 2002 is Den Haag een internationale stad geworden. Door de aanwezigheid van deze VN-instellingen biedt de stad onderdak aan een grote groep expats; inmiddels telt Den Haag ruim 60.000 internationale werknemers.[5]

Een korte geschiedenis van Eindhoven

Gezicht op Eindhoven tijdens de Tachtigjarige Oorlog (1583).

In vergelijking met Den Haag is Eindhoven als stad van nationaal belang relatief jong. Echter: waar Den Haag pas in 1806 van Lodewijk Napoleon stadsrechten kreeg, ontving Eindhoven deze al in 1232 van de Hertog van Brabant. Eindhoven was namelijk wel klein, maar het lag ook op een plek waar belangrijke handelsroutes elkaar kruisten. Vanaf de vijftiende eeuw vestigde een aantal invloedrijke heren zich in de stad en werden er onder andere stadsmuren en een kasteel gebouwd. Toch bleef het inwoneraantal lange tijd laag: tot aan de negentiende eeuw woonden er nooit meer dan 2000 mensen. Dit is grotendeels te danken aan het feit dat de regio gedurende deze periode het toneel was van vele oorlogen en conflicten.[6]

Pas vanaf de industrialisatie is Eindhoven belangrijk geworden voor Nederland. Zo groeide Eindhoven en omgeving in de tweede helft van de negentiende eeuw uit tot het centrum van de Nederlandse sigarenproductie.[7] In 1891 richtte Gerard Philips bovendien een gloeilampenfabriek op in de stad. In slechts enkele decennia groeide Philips uit tot een internationaal bedrijf met tienduizenden werknemers – een ongekend aantal voor die tijd. Hierdoor groeide het inwoneraantal van Eindhoven en de omliggende dorpen in de periode 1890-1920 van 19.000 naar 43.000 inwoners. In 1920 fuseerde Eindhoven met de omliggende dorpen, en in 1925 telde Groot-Eindhoven al ruim 65.000 inwoners.[8]

In 1928 stichtte Hub van Doorne DAF in Eindhoven, wat de technologische ontwikkeling en de aantrekking van werknemers van buiten de stad nog meer stimuleerde. Tijdens de Tweede Wereldoorlog werden de Philipsfabrieken echter ingenomen door de Duitsers, die er radio’s gingen produceren. Vanwege het belang van deze radio’s besloot de Royal Air Force de fabrieken tijdens het Sinterklaasbombardement te vernietigen.[9]

Na de oorlog besloot het gemeentebestuur om het nog overeind staande deel van het centrum ook te slopen, en de verwoesting te gebruiken om de stad opnieuw in te delen en op te bouwen. Vanwege de enorme bevolkingsgroei in die tijd, was dit echter niet gemakkelijk en er was dan ook lange tijd een ernstig woningtekort.[10] In 1984 werd bovendien in Veldhoven, een naastgelegen gemeente, een joint venture tussen Philips en ASM International opgericht: ASML. Ook dit bedrijf groeide als kool en is tegenwoordig wereldwijd de belangrijkste leverancier van machines die gebruikt worden voor het maken van chips.

In de jaren ’90 werd Brainport Eindhoven opgericht: een samenwerking tussen de vele technische bedrijven in de stad, waarbij er sprake is van een combinatie van kennisindustrie en maakindustrie. Hierdoor is ook Eindhoven een internationale stad geworden, met momenteel meer dan 10.000 expats en arbeidsmigranten.[11]

De theatertraditie in Den Haag en Eindhoven

De historische ontwikkelingen, zoals hierboven geschetst, hebben natuurlijk invloed gehad op de culturele ontwikkeling van Eindhoven en Den Haag, en dus ook de theatertraditie in deze steden.

Den Haag

De Koninklijke Schouwburg in 2018.

Zoals gezegd werd Den Haag eind zestiende eeuw definitief het bestuurscentrum van de Nederlanden met de komst van de Staten-Generaal. De komst van een eigen theater kon dan ook niet uitblijven. Ruim twintig jaar na de opening van de eerste Amsterdamse Schouwburg (1638) kreeg Den Haag in 1660 ook een eigen vast theatergebouw. Deze Haegsche Schouwburg domineerde het Haagse toneelleven gedurende de rest van de zeventiende eeuw. In deze tijd ondervond het Nederlandstalige theater in de schouwburg al wel met enige regelmaat concurrentie van reizende Franstalige groepen. Zij speelden oorspronkelijk in Den Haag aan het hof van de Oranjes, alsook voor militairen, buitenlandse diplomaten en bezoekers. Hierdoor had Den Haag een internationaal georiënteerd publiek dat niet direct interesse had in Nederlandstalig toneel.[12] In de zeventiende eeuw speelden deze Franstalige gezelschappen in provisorisch als theater ingerichte kaatsbanen. In 1702 kregen de Fransen dan ook hun eigen vaste theater in een kaatsbaan in de Casuariestraat en later ook aan het Lange Voorhout.[13]

Desalniettemin bleven deze theaters in vergelijking met de Amsterdamse schouwburg wat primitief, zeker gezien de koninklijke en andere hooggeplaatste bezoekers die de Haagse theaters bezochten. Daarom nam een comité van rijke Hagenaars het initiatief om een ‘Nieuwe Haagsche Schouwburg’ op te richten. Deze schouwburg werd in 1804 geopend, en huisvestte zowel een Nederlands als een Frans gezelschap. De Nederlandse toneelvoorstellingen – overigens voor 90% vertalingen uit het Frans – werden vaak beter bezocht dan de Franse, mede vanwege de hogere toegangsprijzen die voor de Franstalige voorstellingen golden.[14] De operavoorstellingen, die hier ook te zien waren, waren bijna uitsluitend in het Frans. Lodewijk Napoleon en met name koning Willem II waren nauw betrokken bij de exploitatie van de schouwburg. Hoewel Lodewijk Napoleon de term ‘koninklijke schouwburg’ al gebruikte, werd het predicaat ‘Koninklijk’ pas standaard na de uitgebreide renovatie in het begin van de twintigste eeuw . Een uitzondering daarop vormt de periode 40-45 na.

In de twintigste eeuw werden er tot aan de crisis van de jaren ’30 en de Tweede Wereldoorlog in Den Haag nog een groot aantal theaters geopend die qua vormgeving weinig vernieuwend waren. Na de oorlog kwam er wel vernieuwing op dit gebied. Zo vestigde Toneelgroep De Appel zich in een oude tramremise in Scheveningen waar het mogelijk was om voor ieder stuk de verhouding tussen publiek en toneel te veranderen.[15]

Anno 2021 telt Den Haag rond de 20 theaters. Het gaat daarbij om grote en kleine zalen. Qua beleid kiest Den Haag, naast de huisvesting van een aantal grote en belangrijke gezelschappen, in het theateraanbod dus voor breedte en verscheidenheid.

Eindhoven

Het Parktheater in Eindhoven.

Zoals gezegd was Eindhoven lange tijd te klein voor een eigen theater. Bovendien lag de focus veelal op andere aspecten: tijdens de periode van de enorme bevolkingsgroei op de eerste levensbehoeften in de vorm van huisvesting en levensmiddelenwinkels; daarna is de identiteit van Eindhoven altijd meer gelinkt gebleven aan het bedrijfsleven dan aan een uitgebreid aanbod van podiumkunsten. Dit wil overigens niet zeggen dat Eindhoven helemaal geen theatergeschiedenis kent.

Het eerste bekende theater stamt uit eind negentiende eeuw. In 1879 werd de concertzaal Apollo’s Lust gebouwd, waar later ook toneelvoorstellingen werden gegeven. Met de groei van de industrie in Eindhoven aan het begin van de twintigste eeuw werden er ook verschillende vakorganisaties opgericht. Daaronder was ook het Rooms-Katholieke Werklieden Verbond, dat in 1902 een gebouw liet neerzetten waar de leden samen konden komen om te ontspannen en waar ook toneel te zien was. In 1936 brandde dit gebouw af, maar nog datzelfde jaar werd er een nieuw gebouw geplaatst: Katholiek Leven. Dit gebouw had een toneelzaal die aanzienlijk groter was dan die van het eerste R.-K. Volksbond gebouw. Ondertussen had Philips in 1929 het Philips Ontspannings Centrum opgericht. Aanvankelijk was het POC alleen voor personeelsleden toegankelijk, maar later mochten alle inwoners van Eindhoven gebruik maken van de faciliteiten. Tot eind jaren ’60 vormden Apollo’s Lust, het POC, en Katholiek leven het theaternetwerk van Eindhoven.[16]

Na de Tweede Wereldoorlog kwam er in Eindhoven ook vraag naar een eigen schouwburg zoals men die had in andere grote steden. Al in 1946 vond men het niet kunnen dat de – toen nog – zesde stad van Nederland geen eigen stadsschouwburg had en werd er een speciaal comité opgericht: het Comité Stadsschouwburg Eindhoven. Dit comité had als taak te onderzoeken of de bouw van een schouwburg voor Eindhoven al dan niet noodzakelijk was. Ondanks het feit dat men dat inderdaad noodzakelijk achtte, ontbrak het de gemeentebestuur nog lange tijd aan de middelen om een dergelijk project te realiseren.[17] De Stadsschouwburg kwam er uiteindelijk pas in 1964. Hij werd geopend door Prinses Beatrix.[18]

Bij het ontwerp en de bouw van de schouwburg werd geen rekening gehouden met Het Zuidelijk Toneel, dat al sinds 1956 in de stad was gevestigd. Repetitieruimtes ontbraken bijvoorbeeld.[19] Toch werd het Zuidelijk Toneel al snel een van de belangrijkste gezelschappen van Nederland. Waar acteurs en regisseurs in de beginfase nog in Eindhoven moesten komen wonen, verplaatste de groep zich in de praktijk al snel naar Amsterdam – niet in de laatste plaats omdat de gemeente Eindhoven geen subsidie gaf voor huisvesting. Toch hield Het Zuidelijk Toneel ruim 50 jaar lang Eindhoven als officiële thuisbasis. Toen het ministerie van OCW in 2009 de subsidie verminderde, kon (of wilde) het gemeentebestuur van Eindhoven geen extra budget vrijmaken om het gezelschap te behouden, waarna dit verhuisde naar Tilburg.[20]

Bijdragen van de gemeente lijkt dus een structureel probleem te zijn voor het Eindhovense theater. Culturele organisaties in Eindhoven bekritiseerden de gemeente recent nog vanwege de vele bezuinigingen. Er zou teveel op ‘TDK’ (techniek, design en kennis) worden gefocust. Ze stelden dat Eindhoven een ambitieuze stad is, maar dat de culturele voorzieningen in de stad achterblijven.[21] Stichting Cultuur Eindhoven geeft ook aan dat Eindhoven niet bekend staat als een stad van de podiumkunsten en geen typische makerstad is, maar dat de podia die er zijn wel hoge kwaliteit leveren. Het Eindhovense theaterbeleid lijkt het karakter van een speerpuntenbeleid te hebben: de focus ligt op de paar theaters die de stad al heeft, en niet op het vergroten van het aantal theaters en het verbreden van het aanbod.[22] De bestuurders van Eindhoven lijken dus niet veel belang te hechten aan theater. Cultuur lijkt synoniem te zijn met Licht en design. Theater hoort niet noodzakelijk bij het beeld van Eindhoven als innovatieve, ambitieuze moderne stad.[23]

Kwantitatieve analyse

In het kader van ONSTAGE zijn er data verzameld over de opening, sluiting en locatie van theaters in Nederland. De dataset voor Eindhoven en Den Haag is inmiddels volledig, waardoor onderstaande kwantitatieve analyse gemaakt kon worden. Het hierboven geschetste beeld komt daarbij duidelijk naar voren in de kwantitatieve gegevens. In totaal heeft Den Haag door de tijd heen ongeveer zes keer zoveel theaters gehuisvest dan Eindhoven. Daarnaast zijn de theaters van Eindhoven vrijwel allemaal in het centrum gelegen (geweest). De in 1920 geannexeerde gemeenten hebben bijvoorbeeld geen eigen theatergebouwen gehad. Dit is anders in Den Haag, waar de theaters veel meer verspreid over de stad liggen; met name in Scheveningen ligt een cluster van theaters buiten het centrum.

Openingen en sluitingen theaters

Den Haag Eindhoven
Periode Openingen Sluitingen Totaal einde periode Openingen Sluitingen Totaal einde periode
1651-1700 3 3
1701-1750 0 3 0
1751-1800 1 0 1
1801-1825 3 1 3
1826-1850 1 1 3
1851-1875 2 0 5
1876-1900 6 1 10 1 1
1901-1925 9 1 18 2 3
1926-1950 8 5 21 3 2 4
1951-1975 9 10 20 2 2 4
1976-2000 10 9 21 3 1 6
2001-2021 7 6 20 2 4 4

Bovenstaande tabel bevestigt dat de groei van het Haagse theaterbestel veel eerder is begonnen dan dat van Eindhoven. Waar in Den Haag in de tweede helft van de zeventiende eeuw al de eerste vaste theatergebouwen ontstonden, duurde het tot eind negentiende eeuw voordat Eindhoven een vast theater kreeg. Van de zeventiende tot de negentiende eeuw was het aantal theaters in Den Haag nog op één hand te tellen. Vanaf 1850 groeide het aantal theaters in Den Haag echter ineens explosief, om na 1950 te stabiliseren. Eenzelfde trend is zichtbaar in Eindhoven, waar het aantal theaters vanaf 1876 langzaam groeide, maar nooit meer dan vijf bedroeg. De enorme groei in theaters vanaf 1850 kan deels worden toegeschreven aan het beschavingsoffensief dat in die tijd plaatsvond in het hele land: theater werd gezien als een middel om de lagere bevolkingsgroepen te bereiken en op te voeden. Zo zag de Maatschappij tot Nut van het Algemeen het toneel als ‘hefboom der beschaving’.[24] Demografische cijfers uit die tijd laten daarnaast zien dat een steeds groter wordend deel van de Nederlandse bevolking in stedelijke gebieden met meer dan 100.000 inwoners woonde. Deze verstedelijking had naast economische ook zeker culturele motieven; men wilde meer profiteren van het moderne(re) stadsleven en al het vermaak dat daarbij hoorde. Steden zagen dus een enorme groei in het aantal potentiële theaterbezoekers en daardoor werd - of leek - het makkelijker om een theater te exploiteren zonder verlies te lijden.[25]

Het totale aantal openingen en sluitingen van theaters ging in beide steden naar verhouding voor een groot gedeelte vrij gelijk op, waardoor het totale aantal theaters redelijk gelijk bleef. Aan het einde van de negentiende en het begin van de twintigste eeuw hebben er in Den Haag echter veel meer openingen dan sluitingen plaatsgevonden. Dit is ook terug te zien in de grote groei van het totale aantal theaters in die tijd, en dat past in een landelijke trend. In de periode 1926-1950 waren er voor het eerst vrij veel sluitingen, wat met name werd veroorzaakt door de economische crisis en de Tweede Wereldoorlog.[26]

Vanaf 1950 nam het theaterbezoek over de gehele linie af; een trend die vaak ten dele toegeschreven wordt aan de opkomst van de televisie als massamedium. Hoewel er hier geen hard bewijs voor ligt, lijkt het goed mogelijk dat de invloed van televisie groter was in Eindhoven dan in Den Haag. Immers: Eindhoven was de thuisbasis van dé televisieproducent van Nederland: Philips. Vanaf de tweede helft van de twintigste eeuw sloten er in ieder geval weer ongeveer net zoveel theaters als dat er geopend werden, wat zich vertaalde in opnieuw een stabilisatie van het totale aantal theaters in beide steden, net als in de negentiende eeuw.

Anno 2021 zijn er in Den Haag nog 20 theaters, waar Eindhoven tegenwoordig nog maar 4 theaters heeft. Als we ‘podiumkunsten’ iets ruimer nemen – naar definitie van het CBS – heeft Eindhoven 7 podia.[27] In de hoogtijdagen van het Nederlandse toneel waren er maar een paar theaters in Eindhoven en lag de prioriteit van de gemeente zoals gezegd op andere gebieden. Eindhoven was op dit gebied dus waarschijnlijk te laat met het ontwikkelen van een uitgebreid theaterbestel. Nieuwe theaters zijn er uiteindelijk wel gekomen, maar er zijn er ook weer evenveel gesloten waardoor Eindhoven nooit een grote hoeveelheid gelijktijdig geopende theaters heeft gehad.

Theaters en inwoneraantallen

Den Haag Eindhoven
Jaartal Theaters Inwoners Theaters per 10.000 Inwoners Theaters Inwoners Theaters per 10.000 Inwoners
1700 3 40.000 0.75 1.354
1750 0 38.000 1.650
1800 1 55.000 0.18 2.010
1825 3 63.500 0.47 2.508
1850 3 72.000 0.42 3.083
1875 5 90.000 0.56 4.565
1900 10 270.000 0.37 1 27.372[28] 0.37
1925 18 400.000 0.45 3 63.870 0.47
1950 21 502.000 0.42 4 143.965 0.28
1975 20 503.750 0.40 4 192.562 0.21
2000 21 441.094 0.48 6 203.433 0.29
2021 20 547.757 0.37 4 235.707 0.17

In absolute aantallen is er dus een enorm verschil tussen het aantal theaters in Eindhoven en Den Haag. Absolute aantallen zeggen natuurlijk niet zoveel; het is immers logisch dat er in een stad van 5.000 inwoners minder theaters zijn dan in een stad met 250.00 inwoners. In bovenstaande tabel is daarom het aantal theaters in beide steden afgezet tegen het aantal inwoners. In de grafiek zijn de trends over tijd goed te zien. Deze cijfers laten zien dat de verschillen tussen Eindhoven en Den Haag niet altijd even groot zijn geweest. De latere opkomst van theaters in Eindhoven buiten beschouwing gelaten, gingen de steden in de eerste helft van de twintigste eeuw vrij gelijk op. Vanaf de tweede helft van de twintigste eeuw gaat het inwoneraantal echter een belangrijke rol spelen. Zoals gezegd nam de bevolking van Den Haag in die periode af, waar Eindhoven juist sterk groeide. Ondanks het feit dat het aantal theaters in deze periode voor zowel Den Haag als Eindhoven stabiel is gebleven, maken de verschillen in bevolkingsgroei dat Den Haag tegenwoordig bijna twee keer zoveel theaters per 10.000 inwoners heeft als Eindhoven.

Conclusie

Den Haag heeft een langere en uitgebreidere theatertraditie dan Eindhoven. Gezien de geschiedenis en identiteit van beide steden is dit niet verwonderlijk. Waar Den Haag vanwege de aanwezigheid van het hof al in de dertiende eeuw belangrijk werd voor Nederland, kwam Eindhoven pas eind negentiende eeuw tot bloei. Daarnaast speelt het financiële aspect een hele belangrijke rol, en omdat het bestuur van Eindhoven minder happig is geweest op het subsidiëren van theater dan dat van Den Haag, hadden makers in Eindhoven ook minder middelen om het theaternetwerk uit te breiden en is er gekozen voor een focus op de podia die er al zijn.

Verder wordt er over de verklaring van de groei en afname van het totale aantal theaters in Den Haag, Eindhoven en de rest van Nederland al decennia lang getwist. Misschien was het de televisie, of misschien was het de groeiende kloof tussen het toneel en de maatschappij, waarbij die kloof wellicht versterkt werd door de opkomst van de jongerencultuur.

In ieder geval blijft het uiteindelijk de vraag of in een klein land als Nederland elke stad van enige omvang inderdaad ook een uitgebreid theaternetwerk nodig heeft. Natuurlijk draagt dit bij aan de identiteit van een stad, en is cultuur zeker belangrijk voor de inwoners, maar Nederland is ook klein genoeg voor specialisatie, waarbij steden niet op elk gebied een scala aan instellingen hoeven te huisvesten. Den Haag is de stad van de internationale rechtspraak en heeft een uitgebreide theatrale infrastructuur. Eindhoven is de stad van internationale bedrijven en loopt voorop in technologische ontwikkeling en innovatie op andere culturele gebieden. Zou de balans anders kunnen? Jazeker. Is dit ook noodzakelijk? Misschien niet.


Noten

  1. Theaters in Nederland sinds de zeventiende eeuw, geactualiseerd. Redactie Bob Logger, Eric Alexander, Menso Carpentier Alting, Nico van der Krogt, Nathalie Wevers. Theater Instituut Nederland, 2007, p. 9.
  2. Theaters in Nederland sinds de zeventiende eeuw, p. 41.
  3. Geschiedenis van Zuid-Holland – Den Haag.
  4. Centraal Planbureau: Stad en Land.
  5. Den Haag: Internationale Stad.
  6. De Geschiedenis van Eindhoven: Eindhoven Stad Sinds 1232.
  7. De Geschiedenis van Eindhoven: Industrialisatie in de 19e eeuw.
  8. De Geschiedenis van Eindhoven: Stad van Philips (1900-1940).
  9. IsGeschiedenis.nl: Sinterklaasbombardement in Eindhoven.
  10. De Geschiedenis van Eindhoven: Snelst Groeiende Stad van Nederland (vanaf 1940).
  11. De Geschiedenis van Eindhoven: Eindhoven als Economische Wereldspeler.
  12. Theaters in Nederland sinds de zeventiende eeuw, p. 9.
  13. M.B. Smits-Veldt: Toneel de Den Haag in de Zeventiende Eeuw. In: Een Theatergeschiedenis (Rob Erenstein).
  14. Arnoud van Deelen: De Toneelsituatie in Den Haag. In: Een Theatergeschiedenis (Rob Erenstein).
  15. Theaters in Nederland sinds de zeventiende eeuw, p. 74-77.
  16. Theaters in Nederland sinds de zeventiende eeuw, p. 211.
  17. Nederlands 6e Stad Nog Zonder Schouwburg. In: VVV nieuws uit Eindhoven en Kempenland, 01-03-1947.
  18. Theaterencyclopedie: Stadsschouwburg Eindhoven.
  19. Het Zuidelijk Toneel: Geschiedenis.
  20. J. Van Kessel: Het Zuidelijk Toneel Verhuist Naar Tilburg. Moose, Theaterpraat, 05-02-2009.
  21. Hans Vermeeren: Cultuurbeleid Eindhoven op een Dun Laagje IJs. Eindhovens Dagblad, 07-02-2018.
  22. Stichting Cultuur Eindhoven: Cultuurbrief 2021-2024.
  23. J. Van Kessel: Het Zuidelijk Toneel Verhuist Naar Tilburg. Moose, Theaterpraat, 05-02-2009.
  24. Theaters in Nederland sinds de zeventiende eeuw, p. 56-58
  25. Theaters in Nederland sinds de zeventiende eeuw, p. 45-46.
  26. Theaters in Nederland sinds de zeventiende eeuw, p. 41-42.
  27. CBS: Aantal Podiumkunsten (excl. Festivals) Binnen 10 km.
  28. Eindhoven zelf had op dit moment slechts 4.930 inwoners, maar door de grote industriële sector was de samenwerking met de omliggende gemeenten al groot. Veel werknemers van Eindhovense bedrijven woonden in deze gemeenten, en hoewel de fusie tot Groot-Eindhoven pas in 1920 officieel werd, was er in 1900 al dermate veel verkeer tussen de gemeenten dat het voor het beeld zinvoller is om hier het totale inwoneraantal van Eindhoven en omliggende gemeenten te vermelden.