Inclusie in theater

Uit TheaterEncyclopedie
Ga naar: navigatie, zoeken


Status anno 2025

Theaterjaarboek 2024-2025 Inclusie.jpg

Voor het Theaterjaarboek 2024/2025 schreef Iris Peters het artikel Tussen ideaal en realiteit. Hoe inclusief is het theaterprogramma anno 2025, waarin ze ingaat op de stand van zaken met betrekking tot inclusie in het Nederlands theater op dat moment.

In dat artikel concludeert ze dat inclusiviteit anno 2025 meer en meer aanwezig lijkt te zijn in het theater. Zo zijn er meer zichtbare makers met een beperking, die tevens prijzen winnen voor hun (acteer)prestaties, en hun voorstellingen worden vaker dan enkele jaren terug gerecenseerd. Recente ontwikkelingen zien we bijvoorbeeld bij het Oerol Festival, dat in september 2025 (samen met het Bartiméus Fonds) een open call lanceerde voor een residentie die moet gaan leiden tot een nieuwe locatievoorstelling op het festival in 2027, waarbij een maker met een beperking leidend is geweest in het artistieke proces. De Schuur in Haarlem werkt aan meer inclusieve projecten en stelde bijvoorbeeld theatermaker, actrice en docent Nikki Manuputty aan als regisseur van Starring#28, de jaarlijkse jongerenproductie. Manuputty heeft een neurologische aandoening waardoor ze gebruikmaakt van een rolstoel. Het Nationale Theater, dat met HNTonbeperkt handvatten biedt voor hoe je het theater toegankelijker kan maken, wordt vaker om advies gevraagd over hoe een voorstelling in de basis inclusiever kan. En het No Limits Festival in Den Haag maakt van inclusiviteit in de programmering zelfs de uitgangspositie. Theaterfestival Boulevard en Amsterdam Fringe Festival zijn tot slot twee andere organisaties die actief werken aan een meerstemmig programma, waarin ruimte voor makers met een beperking wordt vrijgemaakt.

Andere gezelschappen produceerden in seizoen 2024/2025 voorstellingen waarin mensen met een beperking, en alle diversiteit daarbinnen, hoofdrollen vertolkten. Zo werd oprichter en artistiek leider van Compagnie Tiuri, Jordi Dik, genomineerd voor de Innovatieprijs van de Nederlandse Dansdagen. De samenwerking tussen Misiconi, Speels Collectief, Het Houten Huis, Theater Babel en de drie samenwerkende Vlaamse theaterinstellingen Toneelhuis, Olympique Dramatique en Theater Arsenaal maakten een hertaling van Anton Tsjechovs Meeuw, bestaande uit een cast die deels horend en deels doof is. Zij sleepten de VSCD Toneelprijs voor grensverleggende podiumprestatie binnen op het Nederlands Theater Festival 2025. En Dennis Massar, dansmaker en doof, studeerde dit jaar af aan ArtEZ in Arnhem met een zelfontwikkelde dansstijl waarin gebarentaal verwerkt is, en die nu choreograaf, danser en docent is.

Training buiten de kunstvakopleiding

Tegelijkertijd concludeert Peters dat de genoemde voorbeelden sectorbreed slechts uitzonderingen blijven. Los van het genoemde Vlaamse samenwerkingsverband zijn het op zichzelf staande gezelschappen en initiatieven, met weinig integratie in 'het reguliere veld'. Dit heeft deels te maken met het feit dat deze makers vaak een andere aanvliegroute hebben, bijvoorbeeld via het speciaal onderwijs. Daarbinnen is weinig ruimte voor (de voorbereiding op) het vak van kunstenaar, theatermaker of acteur. Niet iedereen weet vanaf daar de weg te vinden naar de audities voor de kunstvakopleidingen, of haakt uit onzekerheid of toelating tot een vakopleiding überhaupt een optie is, vroegtijdig af. Daarbij voelt niet iedereen met een beperking zich op zijn gemak tussen studenten die minder vaak om specifieke begeleiding vragen.

Gezelschappen als Misiconi, Speels Collectief en Compagnie Tiuri leiden daarom vooralsnog zelf acteurs en dansers op, volgens hun eigen methoden en door actief in te spelen op wat er (artistiek) mogelijk is. Verder schort het waarschijnlijk ook aan de bekendheid van deze makers bij programmeurs. Het aantal geselecteerde voorstellingen voor het programma in theaters en schouwburgen staat immers nog niet in verhouding tot ‘reguliere’ voorstellingen.

Dilemma’s

Bij de organisaties spelen er volgens Peters ook interne dilemma’s: aan de ene kant spreken ze de intentie uit om een breder palet van gezelschappen aan het publiek te presenteren, terwijl aan de andere kant de twijfel bestaat hoe vol de zaal zit als ze onbekender repertoire op het podium brengen. Makers worstelen op hun beurt vaak zelf met het dilemma dat ze niet apart weggezet willen worden in de categorie sociaal-artistiek, omdat ze vanwege hun artistieke kwaliteiten geboekt willen worden en niet vanwege het subsidiehokje 'inclusief'. Tegelijkertijd voeren ze hun emancipatiestrijd en willen ze worden gezien en de erkenning krijgen die nodig is om in het theaterveld mee te kunnen draaien. Dat is arbeidsintensief: er zijn gesprekken nodig om de behoeftes van makers, die voor iedereen weer verschillend zijn, en per persoon per dag kunnen veranderen, te inventariseren. En ook tot nu toe niet begrote onkosten (bijvoorbeeld voor een extra begeleider) en flexibiliteit (wat als iemand door omstandigheden niet kan optreden en voorstellingen wellicht vaker moeten worden geannuleerd?) spelen een rol binnen de dilemma's.

Aanpassingen aan de publiekskant

In een kostenefficiënt werkveld zoals de theatersector kunnen deze behoeftes die mogelijk voorwaarden worden, wellicht voor problemen gaan zorgen als het regelmatig voorkomt. Er kan wel 'iets' worden gedaan (mede doordat er bij subsidietrajecten nadrukkelijk naar wordt gevraagd), maar het gangbaar maken in de programmering lijkt (voorlopig) nog niet haalbaar.

Makkelijker zouden aanpassingen aan de publiekskant zijn, is het beeld dat er heerst. Men kan de toegankelijkheid voor de toeschouwers per direct vergroten door te zorgen voor meer rolstoelplaatsen, vaker een tolk Nederlandse Gebarentaal in te schakelen en/of audiodescriptie te organiseren. Ook kan men in de communicatie over de ticketverkoop duidelijke aanwijzingen geven over waar het theater wel of niet aan kan voldoen om de voorstelling toegankelijk te maken, zodat de bezoeker een afweging kan maken of deze wel of niet geschikt is om te bezoeken.

Waar de publiekskant in veel gebouwen dus goed aan te passen lijkt, leveren met name de oudere, historische gebouwen problemen op om aanpassingen aan de makerskant te doen. Fysieke ontoegankelijkheid speelt daardoor ook een rol bij het achterblijven van aandacht voor makers met een handicap. Zo komt het bijvoorbeeld nog steeds voor dat artiesten die gebruikmaken van een rolstoel, zich om moeten kleden in de laadruimte van het theater en make-up opbrengen onder het licht van de zaklamp op de telefoon, omdat ze niet door de artiesteningang naar binnen kunnen.

Wanneer is de emancipatie gelukt?

In haar artikel stelt Peters dat structurele verandering natuurlijk tijd kost, maar stelt ze tevens de vraag hoeveel tijd er nodig is voordat de emancipatie van mensen met een beperking in het theater is 'gelukt'. Peters concludeert dat het theaterveld anno 2025 nog tussen ideaal en realiteit zit en moedigt iedereen binnen het veld aan om na te denken wat zij zelf kunnen bijdragen aan een inclusiever theaterveld.