Uit TheaterEncyclopedie
Ga naar: navigatie, zoeken


Unknown.png

TitelSelico
Overige inspiratiebronnenNouvelle Africaine van Jean-Pierre Claris de Florian (1755-1794) uit de Contes Moraux ou Nouvelles nouveles.
AuteurAdriaan van der Willigen
DisciplineToneel
Gepubliceerd op1794
Gepubliceerd teHaarlem
Bekijk alleop deze pagina!

Synopsis

Selico en Berissa beminnen elkaar, maar hun land Ouida is in oorlog met Dahomai. Selico denkt dat Berissa bij de oorlogsverwoestingen is omgekomen. Er heerst hongersnood en om aan geld te komen laat Selico zich door een Portugees koopman aangeven bij de nieuwe koning Truro Audati. Deze heeft een beloning uitgeloofd voor degene die de dader aangeeft die in het serail heeft ingebroken om een van zijn vrouwen te ontvoeren.
Selico en de bijna ontvoerde vrouw komen op de brandstapel, en dan ziet Selico dat het Berissa is. Haar vader Farulho komt aangesneld en vertelt de koning dat hij de ontvoerder was die zijn dochter wilde redden. Truro Audati vergeeft ze en Berissa en Selico kunnen trouwen.

Overzichten

Overzicht voorstellingen die op dit werk zijn gebaseerd:


Inhoud

Personages

Trura Audati (Koning van Dahomai (Dahomey))
Darina (een oude weduwe)
Guberi, Selico en Teloa (haar zonen)
Farulho (Opperpriester van Sabée)
Barissa (zijn dochter)
Selima (vriendin van Berissa)
Juan del Monte (een Portugees koopman)
Enige ministers
Hoofdman der lijfwachten
Hovelingen, Wachters, Priesters, Muzikanten, Vrouwen, enige Europeanen

Het toneel is op de kust van Guinée in het koninkrijk Juida (Ouida, Whidah), in en bij de hoofdstad Sabée (Savi, Xavier).

Adriaan van der Willigen heeft aan het oorspronkelijke verhaal van Jean-Pierre Claris de Florian twee personages toegevoegd:
Willem Edelhart (Een Europeaan)
Frans (zijn knecht)

Historische context

Het verhaal van Selico speelt zich af in Ouidah.

Ouidah (Juida, Whidah) is een commercieel centrum in Benin, een van de grootste havens voor slavenhandel in Afrika. De bocht van Benin, waar Ouidah zich bevindt, en het omliggende gebied werd wel de Slavenkust genoemd, omdat van hieruit zeer veel Afrikaanse tot slaaf gemaakten naar Zuid-Amerika werden getransporteerd.
Vanuit Ouidah zijn in de loop van twee eeuwen meer dan een miljoen Afrikanen geëxporteerd voordat de handel in de jaren 1860 werd afgeschaft.

Aan het eind van de 17e eeuw bouwden Franse handelaren hier een versterkte handelspost, en na verloop van tijd vestigden kooplieden uit Portugal, Nederland en Engeland zich daar om te profiteren van de groeiende markt. In 1727 werd Ouidah veroverd door het koninkrijk Dahomey. Daarna werd Ouidah de belangrijkste haven en commerciële hoofdstad van het koninkrijk, en was met steun van de koningen van Dahomey meer dan een eeuw een centrum van de Atlantische slavenhandel.

Ouidah was een belangrijke leverancier aan Brazilië, met name aan Bahia, zelfs nadat de handel in de negentiende eeuw steeds meer illegaal werd. Na 1840 verminderde de slavenhandel in Ouidah sterk. Hoewel kooplieden nog een paar decennia doorgingen met het transporteren van tot slaaf gemaakten, ging de stad over tot export van onder meer palmolie.

De bevolking van Ouidah was overwegend Afrikaans. In de achttiende en begin negentiende eeuw woonden er slechts een paar honderd Europeanen, terwijl de lokale bevolking in diezelfde periode groeide van minder dan 10.000 tot bijna 30.000.

De makers

Jean-Pierre Claris de Florian

Jean-Pierre Claris de Florian (6 maart 1755- 13 september 1794). Hij werd opgevoed door zijn grootvader en zijn oom, de markies de Florian, die als zijn voogd optrad. Zijn oom was getrouwd met de nicht van Voltaire, en in juli 1765 werd Jean-Pierre aan de schrijver voorgesteld.

Hij werd officier bij de dragonders, maar dat beviel hem niet. Hij ging naar Parijs en wijdde zich volledig aan de letterkunde. In 1788 werd hij lid van de Académie Francaise.

Tijdens het begin van de Franse Revolutie vluchtte hij uit Parijs maar keerde er later weer terug. Hoewel hij bevriend was met revolutionairen werd hij toch gevangen gezet. Veel van zijn werken werden pas na zijn dood gepubliceerd.

Contes Moraux ou Nouvelles nouveles (± 1792)
Selmours, Nouvelle Angloise; Selico, Nouvelle Africaine; Claudine, Nouvelle Savoyarde; Zulbar, Nouvelle Indienne; Camire, Nouvelle Americaine; Valerie, Nouvelle Italienne.

Adriaan van der Willigen

De bewerker Adriaan van der Willigen (1766-1841) was patriot en schrijver. Hij hield dagboeken bij die na zijn dood zijn uitgegeven.

Zijn vader was een streng calvinist en aanhanger van de stadhouder. Nadat zijn moeder was overleden, werd hij opgevoed door zijn oom die een aanhanger van de patriotten was. Adriaan neemt dienst in het staatse leger, maar na de plunderingen in 1787 van 's-Hertogenbosch sluit hij zich aan bij de patriotten. Hij schrijft meerdere toneelstukken over politiek, het standsverschil en slavernij.

Hij gaat in 1802 naar Parijs, en vestigt zich daarna in Haarlem waar hij samen met Roeland Eystad De geschiedenis van de Vaderlandsche Schilderkunst sedert de tweede helft van de XVIII eeuw schreef.

Bewerkingen

Toneel

  • Seliko och Berissa eller Kärleken bland Negrerne
    bewerking Friedrich Gustav Hagemann
    Vertaling Mårten Altén (1764–1830)
    Opvoering: 15 juli 1807 Djurgårds Theatern, Stockholm
  • The Africans, or War, Love and Duty
    Bewerking: George Colman (1762-1836)
    Opvoering: 29 juli 1808 Theatre Royal Haymarket, Londen
    Opvoering: 1811 Philadelphia Theatre, Philadelphia

Opera

  • Seliko und Berissa, oder die Tugend unter den Wilden
    Libretto: Karl Friedrich Domaratius
    Componist: Franz Anton Maurer
    Opvoering: 31 oktober 1795 Freihaus, Wenen
  • Seliko und Berissa
    Libretto: Johann Friedrich August Kinderling
    Componist: Heinrich Carl Ebell
    Opvoering: 1800, Berlijn
  • Selico und Berissa
    Libretto: Johann Nepomuk Hummel (1778-1837)
    Componist: Vojtěch Matyáš Jírovec/Adalbert Mathias Gyrowetz (1763-1850)
    Opvoering: 15 oktober 1804, Kärntnertortheater, Wenen

Selico en Berissa, of de liefde onder de negers Tooneelspel in 4 bedrijven (Gustaaf Hagemann)

Personen
Geheel Zwart
Opperpriester in de tempel der Grote Slange
Berissa, zijn dochter
Darina, een oude weduwe
Guberi, Selico,Telueh, haar zonen

Zwart - Bruin
de Koning van Dahomai (Dahomey)
Dododa, zijn eerste minister
Een Uitroeper
Bevelhebbers der wacht van het Serail
Andere Hoofdmannen en Officieren
Wacht
Priesters en soldaten

Wit
Handelaars in slaven:
Johnson, een Engelsman
Ducheaux, een Fransman
Nog enige kooplieden

Het toneel is op de kust van Guinea, in het koninkrijk Juida

Synopsis
De weduwe Darina is ziek en wordt door haar zoons Guberi, Selico en Telueh verzorgd. Selico is verliefd op Berissa, de dochter van opperpriester van de slangentempel. Na de inname door de koning van Dahomai is is de stad Sabi en de tempel geheel verwoest. Selico vertelt zijn broers dat Berissa is vermoord. Er heerste hongersnood en een van hen gaat zich aan Europeanen verkopen om te zorgen dat hun moeder niet sterft van de honger. Selico zegt dat hij zal gaan. Guberi gaat met hem mee.
De Koning van Dahomai heeft Berissa in zijn serail heeft opgesloten. Hij is verliefd op haar, maar Berissa vervloekt hem. De raadsheer Dodona laat haar vastketenen in de kerker. Haar vader wordt betrapt en Berissa zorgt dat hij kan ontsnappen. De koning biedt 400 oncen goud aan degene die deze man aan hem uitlevert, en veroordeelt Berissa ter dood. Selico besluit dat Guberi hem aangeeft als de inbreker was. Daarop wordt Selico ter dood veroordeeld. Als Selico naar de brandstapel wordt geleid ziet hij Berissa en denkt dat ze hem heeft bedrogen. Dan verschijnt de vader van Berissa en de moeder van Selico die de koning smeken om genade. Selico en Berissa vertellen wat er werkelijk gebeurt is, en dat de raadsheer heeft gelogen. De koning straft de raadsheer en vergeeft de anderen. Selico en Berissa krijgen zijn zegen.


Bronnen