Kunstvakonderwijs op het hbo

Uit TheaterEncyclopedie
Ga naar: navigatie, zoeken


Dit artikel is een bewerking van het artikel Onderwijsland. hbo-kunstvakonderwijs: hoe is het precies georganiseerd? dat Lieke van Hoogenhuijze schreef voor het Theaterjaarboek 2023/2024.

Introductie

Studenten die zich willen ontwikkelen binnen de podiumkunsten hebben veel keuze wat betreft hbo-opleidingen: van theaterdocent tot toneelschrijver, van klassiek balletdanser tot productieleider en nog veel meer. Hoe werken al die instituten? De verschillende opleidingen hebben allemaal een unieke ontstaansgeschiedenis, een eigen kijk op het werkveld en een eigen visie op leren en het vak. Een acteur die aan de Toneelacademie Maastricht heeft gestudeerd, is anders dan een acteur die is opgeleid in Arnhem en de dansdocent uit Amsterdam onderscheidt zich van de dansdocent van Codarts.

Dit artikel geeft inzicht in hoe de verschillende hbo-kunstvakopleidingen in Nederland zijn georganiseerd.

Kunstvakopleidingen als (onderdeel van) hogescholen

In Nederland zijn er verschillende hogescholen die kunstvakonderwijs aanbieden in de podiumkunsten. Sommige hogescholen zijn mono-sectorale kunsthogescholen: ze bieden alleen kunstonderwijs aan. Andere hogescholen bieden onderwijs aan op allerlei gebieden (gezondheid, economie of logistiek) en hebben het kunstvakonderwijs ondergebracht in een aparte faculteit of afdeling.

De hogescholen worden aangestuurd door een centraal bestuursorgaan, het zogenoemde college van bestuur. Deze is meestal tweekoppig of driekoppig. De raad van toezicht houdt het beleid en de uitvoering van het beleid door het college van bestuur in de gaten.

Er is een uitgebreid systeem van medezeggenschap op hogescholen. Medezeggenschapsraden hebben advies- en instemmingsrecht op verschillende onderwerpen binnen de hogeschool, zoals de begroting, personeelsbeleid, selectieprocedures en kwaliteitsbeleid.

Alhoewel de kunstvakopleidingen vaak veel autonomie hebben in het ontwikkelen van lesprogramma’s en het samenstellen van docententeams, opereren ze niet eigenstandig. Ze zijn onderdeel van faculteiten (die soms academies worden genoemd), die weer onderdeel zijn van hogescholen. Zaken als financiën, gebouwbeheer, personeelsadministratie, ICT en kwaliteitszorg worden meestal centraal georganiseerd vanuit de hogeschool. De meeste faculteiten organiseren onderwijsondersteuning voor de opleidingen zoals theatertechniek, decorbouw (werkplaatsen), decanaat, mentaal welzijn en fysiek welzijn.

Hogescholen in Nederland hebben de opdracht om onderwijs aan te bieden, en ook onderzoek te doen. Onderzoek binnen de hogescholen is georganiseerd binnen de lectoraten. Anders dan het onderzoek op de universiteiten is het onderzoek binnen de lectoraten praktijkgericht. Binnen de lectoraten worden vaak innovatieve projecten ontwikkeld waarin verbinding met het werkveld wordt gemaakt. Deze projecten zorgen voor een verdiepingsslag en kwaliteitsimpuls voor het onderwijs. Je zou het als de laboratoria van het podiumkunstenveld kunnen zien.

Vereniging Hogescholen en het sectoraal adviescollege

De Vereniging Hogescholen is een koepel- en belangenorganisatie van alle Nederlandse hogescholen. De Vereniging Hogescholen heeft het hbo-onderwijs verdeeld in zeven sectoren. Kunst is een van deze zeven, naast bijvoorbeeld economie of gezondheidszorg. De sector kunst heeft net als de andere sectoren een sectoraal adviescollege (SAC). Alle leden van dit SAC KUO (KUnst Onderwijs) hebben directie- of managementfuncties op andere hogescholen.

Iedere vier jaar stelt het SAC KUO een agenda op met beleidsonderwerpen waar het kunstvakonderwijs gezamenlijk mee aan de slag gaat: de KUO Next Agenda. Voor de periode van 2021-2025 wordt er aan de volgende onderwerpen gewerkt:

  1. Veerkracht (gaat over de maatschappelijke rol van kunst in de samenleving maar ook over sociale veiligheid en diversiteit en inclusie)
  2. Leven lang leren en ontwikkelen (voorbereiding op het werkveld, flexibilisering, bij- en nascholing)
  3. Verstevigen van de onderzoekscultuur (verbinding van de lectoraten bij de opleidingen, meer aandacht voor onderzoekend vermogen binnen de opleidingen)


Deze beleidsagenda zorgt ervoor dat hogescholen gezamenlijk optrekken op onderwerpen.

De soorten opleidingen: Registratie Instellingen en Opleidingen (RIO)

In Nederland zijn alle opleidingen geregistreerd in de Registratie Instellingen en Opleidingen (RIO). Een soort opleiding kan wel aan meerdere hogescholen worden gegeven.

Er zijn in het hoger onderwijs drie verschillende niveaus waarop je een opleiding kan volgen: bachelor, master en associate degree. De associate degree is nog relatief nieuw en minder bekend. Dit is een tweejarige hbo-opleiding die qua niveau tussen mbo 4 en bachelor inzit. De associate degree is in het leven geroepen om de doorstroom vanuit het mbo naar het hbo de stimuleren. Deze opleiding duurt korter dan een bacheloropleiding, wat vooral binnen de dans gunstig is, gezien de relatief korte danscarrières.

De volgende opleidingen op het gebied van de podiumkunsten zijn bij het RIO geregistreerd:

  • Bachelor Cabaret
  • Bachelor Circus and Performance Art
  • Bachelor Circus Arts
  • Bachelor Dans
  • Bachelor Docent Dans
  • Bachelor Docent Theater
  • Bachelor Theater
  • Master Choreografie
  • Master Theater
  • Master Operationeel leiderschap in Performing Arts
  • Master Performance Practices
  • Associate Degree dans
  • Associate Degree klassiek ballet

Daarnaast zijn er nog een aantal opleidingen die interdisciplinair van karakter zijn:

  • Bachelor Interdisciplinary Arts
  • Master Das Creative Producing
  • Master Kunsteducatie
  • Master Opera

Er zijn in het werkveld veel meer opleidingen bekend dan hierboven staan genoemd. Bijvoorbeeld een bacheloropleiding Writing for Performance, scenografie, productie podiumkunsten of choreografie. Dit zijn allemaal afstudeerrichtingen of uitstroomprofielen van de Bachelor Theater of Bachelor Dans. Sommige van deze afstudeerrichtingen of uitstroomprofielen hebben een eigen merknaam en een uitgesproken visie op de podiumkunsten, onderwijs en het werkveld.

Opleidingsprofielen: waarin word je opgeleid?

De bacheloropleidingen die op verschillende hogescholen worden aangeboden (theater, docent theater, dans, docent dans) hebben een landelijk overleg. Daarin worden beleidsontwikkelingen besproken en afspraken gemaakt over de hoeveelheid studenten die per jaar het werkveld in kan stromen. Een belangrijke taak voor studieleiders en faculteitsdirecteuren is om iedere zes jaar gezamenlijk tot een beroepsprofiel en een opleidingsprofiel te komen.

Het opleidingsprofiel beantwoordt de vraag: wat houdt het beroep van theatermaker, theaterspeler of danser vandaag de dag in en welke competenties heb je nu of in de toekomst nodig om je in het werkveld te handhaven?

De competenties van de bachelors en masters dans en theater zijn: creërend vermogen, ambachtelijk vermogen, onderzoekend en reflectief vermogen, vermogen tot ontwikkeling, ondernemend vermogen, communicatief vermogen en vermogen tot samenwerking. Onder iedere competentie valt een zestal indicatoren die aangeven wat een afgestudeerde moet kunnen om aan de competentie te voldoen. Bij de competentie creërend vermogen luiden de indicatoren (bij het uitstroomprofiel Theatermaker):

  1. De afgestudeerde onderzoekt de eigen fascinatie en ideeën, en vertaalt deze in artistieke uitgangspunten en theatrale concepten.
  2. De afgestudeerde ontwikkelt theatrale concepten vanuit een artistieke visie en met verbeeldingskracht tot theatrale producten met een eigen signatuur en betekenis.
  3. De afgestudeerde geeft op inspirerende wijze, in samenwerking met anderen, vorm aan de totstandkoming van (een deel van) het theatrale product.
  4. De afgestudeerde maakt door associatie, analyse en interpretatie, keuzes in lijn met het artistieke concept.
  5. De afgestudeerde scherpt zijn theatrale product aan in het spanningsveld tussen zijn intenties en de publieke perceptie ervan.
  6. De afgestudeerde plaatst zichzelf en zijn werk in een breder (inter)cultureel, maatschappelijk en internationaal perspectief en gebruikt uiteenlopende bronnen.


Het opleidingsprofiel wordt met behulp van een werkveldverkenning ontwikkeld en door het werkveld gevalideerd. Door de HBO-raad (zo heette Vereniging Hogescholen tot 2013) zijn er in de vorm van een convenant afspraken gemaakt met de werkgeverskoepels VNO-NCW en MKB over de betrokkenheid van het werkveld bij het ontwikkelen van het opleidingsprofiel.
Maar: het is bij het ontwikkelen van het huidige opleidingsprofiel Theater (in 2017) lastig gebleken om het werkveld formeel te betrekken bij het proces. De podiumkunstensector wordt niet vertegenwoordigd in bovenstaande werkgeverskoepels. Alleen de Vereniging Vrije Theater Producenten (VVTP) is verbonden aan VNO-NCW. Organisaties die de kennis in huis hadden om een rol te spelen in het vertegenwoordigen van het werkveld, waren door de bezuinigingen op kunst en cultuur moeilijk beschikbaar voor taken buiten het primaire proces. Uiteindelijk heeft de Federatie Cultuur een uitgebreide werkveldverkenning gedaan. De validering van het huidige opleidingsprofiel (anno 2024) is zodoende niet gedaan door een formeel orgaan, maar door een vertegenwoordiging van het werkveld.

Accreditaties

De opleidingen die bij het RIO zijn geregistreerd, moeten iedere zes jaar worden geaccrediteerd. Dit houdt in dat elke opleiding opnieuw wordt beoordeeld. Door een positieve accreditatie worden titels en diploma’s erkend en bekostiging verleend aan de instelling van de opleiding. In de praktijk betekent dit dat iedere opleiding iedere zes jaar wordt gevisiteerd door een onafhankelijk panel peers. De Nederlands-Vlaamse Accreditatieorganisatie (NVAO) draagt, in samenwerking met de instellingen, zorg voor dit proces. De NVAO bewaakt hiermee de kwaliteit van het hoger onderwijs in Nederland en Vlaanderen.

Een beoordelingspanel wordt zorgvuldig samengesteld, zodat er voldoende kennis van onderwijs, het werkveld, verschillende subdisciplines en het perspectief van de studenten aanwezig is. Het panel beoordeelt de beoogde leerresultaten, de onderwijsleeromgeving, de toetsing en de gerealiseerde leerresultaten. Dit doen de panelleden aan de hand van onder andere beleidsdocumenten, dossiers van studenten, afstudeerresultaten, onderwijsevaluaties, een zelfevaluatie en studiegidsen. Daarnaast bezoeken ze de opleiding en voeren gesprekken met alle stakeholders om de papieren werkelijkheid te checken.

Een nieuwe opleiding starten

Als een academie of hogeschool een nieuwe opleiding wil starten, zijn er verschillende mogelijkheden. Er kan een uitstroomprofiel of afstudeerrichting aan het bestaande aanbod binnen een academie worden toegevoegd. Er kan ook in formele zin een nieuwe opleiding worden gestart. Er moet dan een Toets Nieuwe Opleiding worden gedaan om de associate degree, bacheloropleiding of masteropleiding door de NVAO te laten erkennen. Als een instelling de opleiding ook wil laten bekostigen, moet de instelling voorafgaand aan de TNO ook een toets macrodoelmatigheid bij de Commissie Doelmatigheid Hoger Onderwijs (CDHO) aanvragen. Tijdens deze toets toont een instelling aan dat er in het werkveld behoefte is aan de opleiding en dat er ook ruimte voor is in onderwijsland. De CDHO adviseert de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap die een besluit neemt over de bekostiging. Een voorbeeld van een relatief jonge opleiding is de Master Creative Producing van de Amsterdamse Hogeschool voor de Kunsten.

Kaders

De rechten en afspraken van hogescholen zijn vastgelegd in de wet voor hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW). Hogescholen vertalen wetsartikelen naar de eigen context middels verschillende reglementen en statuten, waaronder het onderwijs- en examenreglement, het studentenstatuut, het bestuursreglement, het medezeggenschapsreglement en de code sociale veiligheid.