Column Jacques Klöters 30 augustus 2012, Vervolg

Uit TheaterEncyclopedie
Ga naar: navigatie, zoeken

Column Jacques Klöters 30 augustus 2012 (vervolg)

"Abraham de Winter. Op zoek naar de oudste stem van Nederland"

Abraham de Winter. Links: Foto: P. Stutz. Collectie TIN.

(Voor het eerste deel van deze column, zie: Column Jacques Klöters

E.H.Weber zit in een driehoekige werkkamer en staart me aan met een half-geamuseerde, half-taxerende blik. Grammofoonplaten of fonograaf-rollen zijn niet te zien, fraaie machines staan onaanraakbaar hoog op de kast en de kern van zijn verzameling staat voor hem op het bureau: de administratie, een grote hoeveelheid ultra-fraai geschreven systeemkaartjes in grijze bakjes. Ik verlang naar het geluid van Abraham de Winter zoals een spiritist naar een dansend tafeltje. Weber begint met uitgebreide verhalen over vakanties in Engeland, doorspekt met kleine grapjes, understatements en woordspelingen. Hij kijkt me met tintelende ogen aan tot ik zo'n grapje doorheb en ik krijg het gevoel dat ik examen bij hem moet doen in een vak waar ik me niet op heb voorbereid. Na de uitgebreide inleiding probeer ik hem over zijn verzameling te laten praten. Ik kan sneller een kapelaan over zijn sexuele leven aan de praat krijgen. Mijn vragen beantwoordt hij terughoudend. Het is alsof je in het postkantoor voor een muur met postbussen staat. Als je het juiste sleuteltje hebt, kun je één deurtje open krijgen, maar wat er achter de andere deurtjes zit, blijft verborgen.

Uiteindelijk heb ik het maar zo hard en duidelijk mogelijk gevraagd: "Hebt u opnamen van Abraham de Winter?" Hij keek in zijn kaartenbak en grijnsde verontrustend. Lang liet hij me in spanning òf ik wel iets te horen zou krijgen, maar m'n geduld werd uiteindelijk beloond. "Ik zal eens iets opzoeken" besloot hij en verliet traag de kamer. Op het puntje van mijn stoel gezeten, als een scholier alleen gelaten in de lerarenkamer, tuurde ik naar de titels van discografieën en probeerde ze te ontcijferen. VOICES OF THE PAST. Onthouden. Opstaan en zo'n boek uit de kast nemen, de naam van de uitgever noteren, was ondenkbaar. Ik dorst zelfs niet eens in de kaartenbak voor me op het bureau te kijken. Weber kwam terug en had een drietal platen bij zich die hij breed grijnzend draaide. Schoonheden, Zeldzaamheden, Kostbaarheden, maar niet van Abraham de Winter. Na mijn vraag of hij die soms niet bezat, grijnsde hij weer en begon over wat anders.

In Londen had de Underground zolang onder de grond gereden dat hij van vermoeidheid maar weer boven de aarde was opgedoken en van het zonnetje genoot ter hoogte van de dakranden van de huizen. In Ealing stapte ik over op een dubbeldekker die zich nog eens drie kwartier een weg zocht door pakistaanse stadjes en toen was ik in Hayes en zag het fabriekscomplex van Thorn EMI. EMI is de opvolger van His Masters Voice oftewel The Gramophone Company, in 1893 in Amerika opgericht door meneer Berliner zelf, de uitvinder van de grammofoonplaat. Op honderden platen had ik het gelezen: Hayes Middlesex. Historische grond. Een fabriekscomplex dat eerdaags dicht gaat omdat er geen grammofoonplaten meer gemaakt worden. Er staat al één dood gebouw. De beroemdste Engelse zangeres Dame Nelly Melba legde er in 1907 de eerste steen en die zal eerdaags wel weer weggelegd worden. Er nestelen vogels in het gebouw, de deuren zijn met fietskettingen gesloten. Er is speciale toestemming nodig om er in te komen en een goede zaklantaren is noodzakelijk. Maar binnen zit de eiken betimmering nog op de wanden en de oude opnamestudio is goed herkenbaar gebleven. Wat door een trechter gezongen of geroepen werd, bewoog een naald die zijn ontroering in een wasplaat kraste. De plaat werd omgezet in een matrijs waar mee te persen viel. De studio was een soort salon. Ik wist dat er in Hayes, archieven waren en ik hoopte op de Britse bewaarzucht. De eerste aanblik van het archief was teleurstellend. Niks geen eikenhouten zaal met koperen bordjes en gietijzeren wenteltrappen en een schitterende museale sfeer. Gewoon een lelijk magazijn met stellingen en een paar kleine kamertjes waar hulpvaardige dames wisten van mijn komst. Ik kreeg een korte rondleiding. Eerst bracht men mij naar een klein glazen kamertje waar wat oude apparatuur opgesteld stond. Ik ben daar geen kenner van maar ik herkende de verbeterde Berliner veer-grammofoon met koperen hoorn. Het is de grammofoon die we kennen van het beroemde schilderij met het hondje Nipper, het is de grammofoon waarop de Abraham de Winter-plaat afgespeeld moest worden. Overal stellingen met mappen, ordners, vreemd gevormde leren leggers met intrigerende opschriften als "Royaltyboek Midden Oosten 1920-25." Tussen de kasten losse kostbaarheden, zoals portretten en gesigneerde foto's van beroemdheden en tientallen gouden platen van artiesten die ze nooit in ontvangst hebben willen nemen omdat ze al in een gouden huis woonden. Ik zag een dubbele opname-trechter liggen waar wellicht Abraham de Winter nog in gezongen had of Caruso, Tamagno of Patti. Was ik in een grafkamer beland en waren dit eeuwenoude grafgeschenken? Waren er nog platen bewaard of persmatrijzen? Heeft u nog iets bewaard van Abraham de Winter? Dat bleek niet het geval. Geen geluid. Was mijn bezoek nu zinloos geworden?


Men vertelde mij dat er in principe van elke artiest die opgenomen was, in welk land dan ook, een dossier bestond. Zo'n dossier kon zeer klein zijn. Ik vond een dossier van de oprichter van het Nederlandse cabaret, Eduard Jacobs. Er zat één briefje in: op 10 januari 1910 zou Jacobs zich om 9 uur 's morgens in Berlijn melden om twaalf opnamen te maken. Ze moesten hem daarvoor 12 keer f 25 gulden betalen, een tweede klas retour-kaartje naar Berlijn en 20 mark séjour per dag. In de sociëteit De Weergever lopen mensen rond die honderden guldens voor zo'n plaat overhebben. Sommige artiesten-dossiers waren zeer groot. Ik zag meer dan een meter materiaal van de Beatles staan, een halve meter Callas, drie mappen over de Volendamse Cats en een speciaal kastje met schuifladen vol Caruso-stukken. Een dossier van Abraham de Winter was er niet. "Ik ben bang dat we niet alle gegevens van vóór 1907 hebben" De contracten dan. Van alle artiesten zijn ook de contracten bewaard. Ik viste ze van Davids, Speenhoff en Pisuisse tevoorschijn en begreep dat de Nederlandse vestiging van Gramophone maar een beperkte vrijheid van handelen had. Het hoofdkwartier wist overal van en gaf aanwijzingen. Er werd dus met de verschillende vestigingen van Gramophone in allerlei landen druk gecorrespondeerd. Honderd jaar handelscorrespondentie zag ik staan, opgeborgen in eindeloze rijen ordners met titels als "Wortman 1899-1902". "Stibbe 1900" tot aan de huidige dag aan toe. Zou ik niet voor dit blad een mooi artikel gaan schrijven over meneer Wortman die in 1899 een importzaak had van moderne amerikaanse machines en die dacht dat hij ook maar eens wat van die grammofoons moest importeren. Een paar jaar later bleek hij platenbaas te zijn en onderhandelde hij met artiesten over honoraria.

Ik dacht aan de kapotgevallen Berliner van Abraham de Winter en hoopte wat meer van de opname, het moment van ontstaan, te weten te komen. Al gauw vond ik de oudste catalogi. Schitterende boekwerken op hoogglanspapier, in leer ingebonden met pagina's vol opnamen uit de verre landen die de opnameleiders van Gramophone bezochten. Alleen Nederland kwam in dit verhaal niet voor. Pas in 1902 vond men het tijd worden om Nederland een sectie te geven in de catalogus. Daar zag ik ze, de namen van de eerste Nederlandse plaatartiesten en Abraham de Winter was er een van. Nu moest ik meer weten. Hoe stond het met de opname-boeken? Ik sjorde een enorme legger te voorschijn waar het woord Dutch opstond en daarin stonden al die vroege Berliners keurig geregistreerd. Mijn Abraham de Winter stond er ook in: 91050 Meerenberg und Medenblik. De persoon die de titel had ingeschreven kende geen Nederlands en maakte vele schrijffouten. Maar geen datum, geen matrijsnummer, geen nadere gegevens. En ik wilde alles weten, ik had een schuld te voldoen. Hoe kwam zo'n plaatopname in het begin van de eeuw tot stand?

De maatschappij had een aantal opname-leiders, 'experts', over de wereld reizen die her en der opnamen maakten. Zij brachten acht kisten met opname apparatuur, dikke wasplaten en bakken chroomzuur mee. Van die wasplaten werden matrijzen gemaakt en die konden uiteindelijk geperst worden. Fred Gaisberg was de eerste expert. Hij was begonnen bij Edison met z'n rollen, had kennisgemaakt met Berliner en zag dat diens platen de toekomst hadden, trad in dienst, begon in augustus 1898 in Londen op te nemen maar reisde al spoedig de hele wereld rond om beroemdheden over te halen hun stem te lenen aan het nieuwe medium. Hij had een jonge Amerikaanse ingenieur, W.Sinkler Darby, als assistent die zich snel tot de tweede expert van de Gramophone Company ontwikkelde. Ze zouden heel wat steden van Europa langs gaan. Leipzig, Boedapest, Wenen, Milaan, Parijs, Madrid en overal maakten ze platen. Wanneer kwamen ze naar Nederland? Ik duik de handelscorrespondentie in en een boeiend verhaal komt boven. In december 1899 maakt W. Sinkler Darby in Den Haag de eerste opnamen. De 21-jarige ingenieur zal ontvangen zijn door de heer Wortman die over België, Nederland en de Koloniën gaat en kantoor houdt in Brussel en door de heer Maurits Stibbe die de vestiging in Amsterdam beheert. In Den Haag wordt de eerste Nederlandse plaat opgenomen door het "Haagsche regiment muziek corps", dat is het muziekkorps van het regiment Grenadiers en Jagers, de tegenwoordige Koninklijke Militaire Kapel. En wat is het oudste in Nederland op de plaat opgenomen muziekstuk? Het Wilhelmus, zo leer ik uit de archiefstukken. De oudste platen zullen nauwelijks verkocht zijn. Niemand had nog zo'n dure grammofoon, de opnamen waren nog niet best en de platen werden nog geëtst in zink, een procédé dat het volgend jaar al weer verlaten werd.


Ik kom steeds dichter bij de opname van Abraham de Winter. Ik hoor ze al vergaderen op kantoor. In juni 1901 was de situatie niet langer houdbaar. Er moesten Nederlandse en Vlaamse platen komen van bekende artiesten. De maatschappij kon interessante bedragen bieden, de huiver voor de nieuwigheid was verdwenen en Wortman vroeg de moedermaatschappij of er weer een expert langs kon komen. Sinkler Darby zat in Berlijn maar had het erg druk gehad, was een beetje ziek, was aan vakantie toe. Ik kan me dat voorstellen want hij had in twee jaar tijd zo'n 3500 opnamen gemaakt. Fred Gaisberg zat in Rusland en zou naar Italië vertrekken waar hij de laatste castraat opnam en de jonge operazanger Enrico Caruso. Maar Sinkler Darby moet toch weer opgeknapt zijn want in september 1901 maakte hij opnamen in Amsterdam. En weer was het Stibbe die zich actief betoonde. Hij schreef Darby dat hij een militaire kapel had geëngageerd en een orkest en voor muziek-arrangementen had gezorgd. Hij had een voorlopige afspraak gemaakt voor de plaats van opname, twee mooie kamers op de tweede verdieping van restaurant Parkzicht, goed afgescheiden van storende geluiden. Kosten: een rijksdaalder of drie gulden per dag. De elektriciteit moest wel extra betaald worden. Mocht het orkest niet bevallen dan kunnen we het ook wegsturen schreef hij in zijn kromme Engels aan Darby. Hij had de heer Belinfante, "first pianist of the Philharmonic Band" voor acht dagen besproken. Wat de gages betreft, de sprekende artiesten en met name de marktkooplieden vroegen f1.50 per opname. De arrangeur f5 per muziekstuk en van een aantal eerste klas opera-zangers, wist hij het nog niet. Het ziet er naar uit dat Darby op dinsdag 10 september 1901 begon met opnemen. Hij begon met Kokadoris, de fameuze standwerker van het Amstelveld, en kort daarna was Abraham de Winter aan de beurt. De Winter begon met de scene "Onderling Kunstgenot", daarna "Meerenberg en Medemblik." Hij had de voordracht sterk moeten inkorten omdat de speelduur van de 17cm plaatjes net twee minuten bedroeg. Vervolgens riep hij zijn bekende creatie "De dorpskomiek" in de trechter. In de andere kamer luisterden de aanwezigen kritisch. De opname kon beter. Er werd een nieuwe was opgelegd, en nog eens klonk "De Dorpskomiek". Nu beter. Darby legde uit dat hij sinds een paar weken ook grotere platen kon opnemen. 25cm waren ze en er kon wel 3 minuten op. Het zou een standaardformaat worden. De lengte van populaire liedjes is nog altijd drie minuten omdat men in 1901 begon op 25 cm op te nemen. Abraham De Winter deed "Onderling Kunstgenot" en "Meerenberg en Medemblik" dus nog eens in een langere versie. En deze opname was het die ik in handen heb gehad. En naarmate ik met al mijn onderzoek dichter bij het moment van zijn conceptie was gekomen, begreep ik steeds beter wat ik kapot had laten gaan door onachtzaamheid.

Onderling kunstgenot 52020.jpg

Ik ben aan het einde van mijn omzwervingen gekomen. Ik kom niet veel verder. Een van de dames van het archief brengt mij een doos met persoonlijke bezittingen van W.Sinkler Darby. Mijn hart begint sneller te slaan als ik een stapeltje dagboeken zie. Dagboeken van een jonge ingenieur op weg naar Europa. Indrukken van Sint Petersburg. Technische notities over het opname-procédé. Maar geen verslag van zijn verblijf in Nederland. Foto's van de campus van Princeton in de jaren '90 van de negentiende eeuw. Twee tantes in een dure auto. Foto's van hotelkamers met opname-apparatuur, Indiase dragers, portretten van beroemdheden als Chaliapine en Caruso met opdracht. Een stapel dollarbiljetten uit 1864, waren die nog geldig in 1901? Een prachtig certificaat van een Staatslening uit 1862 van 500 dollar uit te betalen na 10 jaar vermeerderd met 8% rente. Heeft dit waarde? Waarom steel ik nooit iets? Wat moet dit hier? Wie kijkt hier ooit naar? Wat is de waarde van iets wat nooit in omloop zal komen? Waarom is dit archief hier? Niet doen. Ik vind een leren zakje, de geldbuidel van W. Sinkler Darby, met oude dollars uit 1809, ponden en pennies, peso's en roebels en ook een gulden.

Ik ga terug naar Nederland. Bij de uitgang van de fabriek word ik geheel onverwacht grondig gefouilleerd. Tas leeg, alles. Ik heb niets meegenomen want ik heb niets gevonden en wat ik wel gevonden heb, is niet na te voelen. Terug in Nederland een bericht op het antwoordapparaat. Of ik geïnteresseerd ben in wat oude platen. Ik mag een doosje ophalen bij een kennis die archiefambtenaar is. 12 platen van grote Schoonheid, Zeldzaamheid en Kostbaarheid voor weinig geld. Daaronder één Abraham de Winter: Meerenberg und Medenblik. Op de hoes staat: "Onze muziekplaten zyn om zoo te zeggen onverwoestelyk. De prys is binnen eenieders bereik."

Dit jaar is er een stad ontdekt in de woestijn die honderden jaren begraven lag. Vorig jaar was er een stijf bevroren lijk dat duizenden jaren in het vriesvak had gelegen. En ik bezit de oudste vastgelegde stem in Nederland.


Herkomst afbeeldingen: Collectie TIN.