Interview: Celine Snippe
Voor auteur Celine Snippe werd Nederland al gauw te klein. Geboren in het Zuid-Limburgse Geleen kwam ze via Amsterdam en Londen in New York City terecht. Als eerste Nederlander studeerde ze ‘Musical Theatre Writing’ aan twee prestigieuze internationale studies en haar producties zijn op verschillende Londense en New Yorkse podia te zien geweest. Een gesprek over dromen najagen en werken in het internationale veld.
Hoe is de liefde voor het schrijven ontstaan?
“Die liefde begon in eerste instantie bij een algemene liefde voor theater, toen ik The Lion King zag. Voor een negenjarig meisje uit Zuid-Limburg was die treinreis naar Scheveningen al een heel avontuur op zich en ik keek daar dan ook meer naar uit dan de musical. Eenmaal in het theater greep de show me meteen. Ik werd echt in dat verhaal gezogen en met mij de hele zaal. Dat idee dat je dat met een hele groep mensen tegelijk kan meemaken, trok me vooral. Ik vond het magisch, was meteen verkocht en wist dat ik iets met theater wilde gaan doen.
De passie voor het schrijven kwam eigenlijk pas tijdens mijn studie Theaterwetenschap in Amsterdam. Op die studie werd musical niet echt serieus genomen. We analyseerden wel over allerlei heel geëngageerde toneelstukken, maar aan musical werd geen aandacht besteed. Toen dacht ik: ‘misschien moet ik dan maar zelf die musicals gaan schrijven, zodat ik zelf die magie kon gaan creëren, in combinatie met de academische kennis die ik had opgedaan.”
Toch besloot je dat niet in Nederland te gaan doen.
“Ik was op zoek naar een plek waar ik het schrijven voor musicals kon leren en in Nederland is daar geen specifieke opleiding voor. Ik heb toen in eerste instantie geprobeerd om me aan te melden bij het Graduate Musical Theatre Writing Program van de New York University. Na een lange aanmeldingsprocedure mocht ik langskomen voor een auditieweekend, maar uiteindelijk ben ik op een wachtlijst gezet. Ik was twintig en dat vonden ze nog te jong voor zo’n masteropleiding. Ik heb toen meteen het Goldsmiths College in Londen geprobeerd. Deze optie had ik al als back-up voor mezelf bedacht. Na mijn aanmelding verwachtte ik een uitnodiging voor een Skype-interview, maar ik kreeg al meteen een mailtje dat ik op basis van mijn motivatiebrief en portfolio al aangenomen was. Dat was heel fijn.”
Hoe beviel dat jaar in Londen?
“Dat was een beetje wisselend. In eerste instantie had ik verwacht dat ik in Londen hetzelfde zou gaan doen als wat ze in New York hadden beloofd: twaalf uur per dag schrijven en er volop mee bezig zijn. Dat viel in Londen tegen. De masteropleiding daar bestaat uit zowel een schrijf- als een productiestroming. Veel vakken waren gemeenschappelijk en gingen vooral over de achtergrond en geschiedenis van de musical. Heel nuttig, want dat miste ik in Amsterdam, maar uiteindelijk had ik maar drie uur per week schrijfles.
Het schrijven zelf beviel overigens wel goed. Samen met Jack Godfrey schreef ik daar de voorstelling Free Solo. Door die verschillende stromingen binnen de opleiding werden we ook gekoppeld aan iemand van de productiestroming: Alice Greening. Zij was de eerste die echt in ons verhaal geloofde. Ook ver na afronding van de studie heeft ze er bijvoorbeeld nog voor gezorgd dat Free Solo in een off-West End theater geproduceerd kon worden.”
Uiteindelijk ben je toch in New York terecht gekomen.
“Tijdens mijn master in Londen twijfelde ik of ik het nog een keer zou gaan proberen. Ik wilde graag, maar ik was pas een jaar ouder. Daarnaast zou het qua agenda ook lastig worden, omdat het studiejaar in Londen tot en met september doorliep, en New York in augustus al begon. Ik heb toen eerst navraag gedaan of het vanuit Goldsmiths mogelijk zou zijn. Zij stemde ermee in, zolang ik maar beschikbaar was om mijn stuk nog te herschrijven voor de presentatie in september. Met mijn twijfels ben ik vervolgens ook naar mijn schrijfdocente gegaan. Zij had dezelfde studie aan New York University gedaan en gaf me dat laatste duwtje in de rug om ervoor te gaan. Zij heeft ook aanbevelingsbrieven voor mij geschreven, waarin ze onder andere schreef dat ik een van de beste schrijvers was die ze op Goldsmiths heeft gezien. Dat was wel bijzonder om te lezen.”
Je bent niet alleen de eerste Nederlander die aan Goldsmiths de schrijfrichting heeft afgerond, maar ook de eerste Nederlander die deelnam aan het programma van de New York University. Is het moeilijk om bij zulke opleidingen binnen te komen?
“Vooral de New York University is heel selectief. Dat aanmeldingsproces is heel lang. Je moet allereerst allerlei vragen beantwoorden over bijvoorbeeld jouw visie op kunst en musical en over wat voor soort voorstellingen je zou willen schrijven. Daarnaast moest je drie verschillende geschreven scènes opsturen, een aantal zelfgeschreven nummers, etc. Uit de honderden aanmeldingen, kiezen ze er vijftig voor het auditieweekend in New York. Daar krijg je dan op vrijdagavond een opdracht en een schrijfpartner, en moet je binnen een dag een nummer schrijven, musiceren, instuderen en uiteindelijk op zondagochtend opvoeren. Gelukkig zat ik bij de laatste 35 die zijn aangenomen.
Het was overigens nog niet zeker of ik de opleiding kon starten. Het collegegeld bedraagt daar 56.000 dollar per jaar en het is een tweejarige master. In eerste instantie kreeg ik een beurs aangeboden van 40.000 dollar, maar daarmee ging ik het niet redden. Toen ik dat liet weten, kreeg ik een dag later bericht dat ze me ook verder financieel zouden steunen, zodat ik toch kon deelnemen aan het programma.”
En voldeed die studie uiteindelijk wel aan je verwachtingen?
“Zeker. Voor mijn gevoel was het programma aan de NYU de eerste plek waar musicalschrijven echt serieus genomen werd. Het feit dat ik wekelijks lessen had in ‘book writing’, ‘lyric writing’, geschiedenislessen, et cetera, vond ik heel erg fijn. Veel docenten daar zijn ook werkzaam op Broadway en de helft heeft een Tony Award in de kast staan, of is ervoor genomineerd geweest. Zij nemen ook heel veel kennis uit het vak mee, en maken tegelijk ook duidelijk dat het geen gemakkelijk vak is en dat je elke dag moet blijven werken om jezelf te verbeteren.
We werden ook gedwongen veel samen te werken met andere schrijvers, wat heel goed is voor je netwerk. En het ging ook echt om het schrijven. Waar ik in Londen dus drie uur per week schrijfles had, was ik hier bijna standaard twaalf uur per dag bezig. Ik werd volledig in het werkveld gegooid en dat is uiteindelijk toch het belangrijkst. Zeker in het tweede jaar, waarin je zelf een eigen voorstelling moet schrijven, is dat heel fijn. Voor die eindopdracht werd ik gekoppeld aan componist Justin Gates. We merkten al snel dat we allebei een interesse hebben in het horror-genre, en dat we in het schrijven van een voorstelling ook die kant op zouden willen. Dat was perfect en mondde uit in The Place Between.”
Hoe belangrijk is die klik inderdaad, tussen auteur en componist?
“Die is heel belangrijk. Zonder een goede klik en vertrouwen in elkaar is het schrijfproces heel lastig. In het geval van de studie is het sowieso fijn, omdat je daarmee ervoor zorgt dat je na je studie meteen door kan werken in het professionele veld. Maar het is in het algemeen ook belangrijk. Als je persoonlijk bent in wat je schrijft en veel van jezelf in je verhalen stopt, dan is het belangrijk dat je de ander daarmee kan vertrouwen. Zeker in de liedteksten van The Place Between zitten wel persoonlijke elementen. Het is daarom ook goed om de achtergrond van waar jijzelf vandaan komt, met de ander te delen. Ik merk het ook als ik werk met andere componisten die ik minder vertrouw; mijn eigen werk is dan ook minder goed, omdat ik mezelf niet volledig durf te geven in wat ik schrijf.”
Je hebt dus zowel in Londen als in New York stukken geschreven. Zitten er verschillen in dat proces?
“Ja, toch wel. Ik heb het gevoel dat het qua nieuw materiaal in Londen allemaal iets kleinschaliger is dan in New York. Dat ligt overigens ook vooral aan de productiemogelijkheden. In Londen heb ik bijvoorbeeld erg mijn best gedaan om iets te schrijven wat we zelf konden gaan produceren, dus een voorstelling met een kleine cast, voor een kleine locatie. We wisten al bij de start van het schrijfproces waar de eindpresentatie van de voorstelling zou plaatsvinden, dus daar houdt je rekening mee. In New York is het uiteindelijke doel natuurlijk Broadway. Daardoor ben ik ook iets ambitieuzer geweest. Waar ik in Londen bijvoorbeeld schreef voor een toneeloppervlak van vier bij vier meter, doe ik dat in New York voor tien bij tien.
Daarnaast is produceren in New York gewoon een stuk duurder en is dat bij voorbaat al niet mogelijk om dat zelfstandig te doen. Met The Place Between hebben we bijvoorbeeld nu lezingen gehad om te kijken of we producenten kunnen interesseren in de show. De voorstelling wordt bij zo’n lezing ‘gespeeld’, maar wel staand achter een muziekstandaard. Daarnaast zijn die lezingen een goede kans om je stuk te herschrijven.”
Aan die lezingen deden ook professionals mee. Hoe heb je dat voor elkaar gekregen?
“Bij het schrijven van het stuk konden wij zelf aangeven wat voor soort acteur we in een bepaalde rol zien. De opleiding heeft vervolgens een samenvatting van het stuk naar verschillende acteurs gestuurd, en die kunnen zelf bepalen of ze mee willen doen of niet. Voor The Place Between konden we bijvoorbeeld samenwerken met Kenita Miller, die nu op Broadway te zien is in Come From Away. Dat is natuurlijk heel bijzonder, vooral ook omdat zij dit doen voor de helft van het minimumloon wat ze normaal verdienen. Zij doen dit dan ook echt omdat ze enthousiast zijn over een bepaald stuk en omdat ze nieuwe schrijvers willen leren kennen.”
Je bent pas 24 jaar oud. Wat zijn de toekomstplannen voor nu?
“Op dit moment neem ik sowieso deel aan de BMI Lehman Engel Musical Theatre Workshop. Ik heb daarin elke maandagavond lessen, waarin ik met verschillende schrijfpartners werk en uiteindelijk ook weer een voorstelling ga schrijven. Verder zijn Justin en ik vooral bezig om te kijken of we The Place Between kunnen gaan produceren, zowel hier in New York als in Londen. We praten zelfs voorzichtig over een Nederlandse bewerking ervan. We zijn daarvoor ook het stuk nog verder aan het doorontwikkelen. We hebben bijvoorbeeld demo-opnames gemaakt en we zijn bezig met aanmeldingen voor festivals en andere productiekansen.
Daarnaast zijn we ook net begonnen aan een volgend stuk. Opnieuw in het horrorgenre, maar dan minder psychologisch en meer camp horror. Het uitgangspunt is de complottheorie die begin jaren tachtig ontstond in Portland rond de videogame Polybius. Die game verscheen opeens in allerlei gamehallen en mensen die het gingen spelen, kregen verschillende rare symptomen. Daar zijn hele theorieën over bedacht. Daar willen we dus op voortborduren.
Hoe is het voor dat Limburgse meisje om haar voorstelling opeens op internationale podia te zien?
“Bij de eerste voorstelling van Free Solo op het Camden Fringe Festival in Londen dacht ik wel even: ‘wauw, het is me gelukt’. Ik heb er natuurlijk heel lang van gedroomd om iets met het theater te maken te hebben, en lang gedacht dat zoiets niet mogelijk was voor een klein nietszeggend meisje uit Zuid-Limburg. Maar daar op dat festival, toen ik met het programmaboekje met mijn naam in mijn hand stond en ik een volle zaal zag met mensen die naar mijn stuk kwamen kijken, had ik voor het eerst het gevoel dat ik die magie zag ontstaan die ik vroeger bij The Lion King zelf heb gevoeld. En dat heb ik nu steeds vaker. Toen een nummer van mij werd gezongen in Joe’s Pub in The Public Theater, toen een Broadway-actrice de hoofdrol speelde in het stuk dat ik had geschreven; die magie zie ik nu in alles wat ik schrijf. Dat is heel tof.”