Geschiedenis Wagnervereeniging

Uit TheaterEncyclopedie
Ga naar: navigatie, zoeken

1883: Oprichting van Comité ter voorbereiding der Wagner-Vereeniging

"Op Woensdag den negen en twintigsten Augustus 1800 drie en tachtig des avonds te half acht vergaderden ten huize van J. W. Wilson te Amsterdam de Heeren Julius Bunge, Mr. J. Lublink Weddik, Mr. Henri Viotta en genoemde heer Wilson, ten einde de wenschelijkheid en de mogelijkheid te bespreken om hier ter stede eene Vereeniging op te richten, welker doel zou zijn de waardige uitvoering van Richard Wagner's dramatisch-muzikale werken ook hier te lande mogelijk te maken."

Zo beginnen de notulen van de oprichtingsvergadering van wat later de Wagnervereeniging zou worden. Om te komen tot de oprichting van de vereniging werd door de bovengenoemde heren het 'Comité (ter voorbereiding van) de(r) Wagner-Vereeniging' in het leven geroepen.

In de circulaire die vlak na de bovengenoemde vergadering werd verspreid werd het doel van de vereniging als volgt omschreven:

"de kunstminnaars hier ter stede in de gelegenheid te stellen om, meer dan tot heden het geval was, met RICHARD WAGNERS Dramatisch-Muzikale Werken, die in alle beschaafde landen meer en meer beoefenaars en bewonderaars vinden, kennis te maken".

Zolang er geen geld was om te komen tot het monteren van een opera-uitvoering zou men volstaan met het opvoeren van fragmenten van Wagners werk en van werk van diens voorgangers in concertante vorm. Zowel dames als heren konden lid worden tegen een betaling van vijf gulden per jaar of honderd gulden in één keer. Het lidmaatschap gaf recht tot het bijwonen van 'één of meer jaarlijksche concerten met orkest' en 'één of meer jaarlijksche kleinere uitvoeringen met piano'. Het eerste concert zou gegeven worden wanneer er zich genoeg leden hadden aangemeld. De uitvoeringen waren alleen voor leden toegankelijk. Mr. Henri Viotta werd gepresenteerd als de artistieke leider van de vereniging.

1884-1924: Eerste uitvoeringen

Op 26 januari 1884 vond de eerste concertante uitvoering plaats: in de zaal van Felix Meritis werd werk gepresenteerd van Wagner, gespeeld door een voor de gelegenheid versterkt orkest van de Amsterdamsche Orkestvereeniging met mede¬werking van de bekende solisten Marianne Brandt en Carl Hili. Henri Viotta was dirigent.

In hetzelfde jaar zou ook de eerste ledenvergadering gehouden worden, waarin Viotta een soort beginselverklaring van de Wagner-Vereeniging formuleerde. Ook zou in dat jaar een koor opgericht worden, voornamelijk bestaande uit amateurs, dat door de regelmatige repetities onder leiding van Viotta uit zou groeien tot een belangrijke kracht bij het welslagen van de uitvoeringen.

De eerste uitvoering van een werk van Wagner als dramatische vertoning zou op 19 mei 1893 plaatsvinden: in het Paleis voor Volksvlijt (de Stadsschouwburg was na de brand in 1890 nog niet herbouwd) werd met groot succes de opera ‘Siegfried‘ van Wagner uitgevoerd. De gehele organisatie en produktie was in handen van de leden van het Comité, met als belangrijkste krachten J.C. Bunge en Henri Viotta. Zij zouden tot 1919 de belangrijkste krachten blijven achter de Wagner-Vereeniging.

Het comité, dat alleen de funderingen zou moeten leggen voor de oprichting, bleef officiëel in functie tot 1898. Toen werd de Wagner-Vereeniging pas officiëel opgericht. In de drukte van de activiteiten was dit er blijkbaar even bij ingeschoten. In 1898 werd het doel in de eerste statuten als volgt omschreven: ‘muzikaaldramatische werken ten toonele op te voeren of in concertzalen ten gehoore te brengen, bij voorkeur die van Richard Wagner en andere meesters van dien richting' .

In totaal gaf de vereniging tussen 1894 en 1919 51 voorstellingen, waarbij het meewerkende Concertgebouworkest door Henri Viotta werd geleid. Slechts één keer heeft Viotta het wegens ziekte moeten laten afweten. De uitvoeringen waren altijd zeer goed verzorgd, mede dankzij de medewerking van de beste Bayreuther zangers en zangeressen en regisseurs en ontwerpers. Ongewoon voor die tijd was de lange en uitgebreide voorbereiding, gepaard gaande met vele repetities. De hoge kosten van de uitvoeringen werden niet gedekt door de inkomsten van de vereniging. De tekorten werden aangevuld door de bestuursleden, met name door vader (J.G.) en zoon (J.C.) Bunge. De bedragen die zij erin stopten liepen op tot tienduizenden guldens per jaar.

Speciale vermelding verdient nog de opvoering van Parsifal van 1905. Deze werd tegen de wil van de erven Wagner en een groot deel van de Duitse Wagneraanhangers in Amsterdam opgevoerd. Wagner had dit werk namelijk alleen bestemd voor Bayreuth, en het mocht nergens anders op het toneel worden gebracht. Dat de Wagner-Vereeniging het plan toch doorzette leidde tot een breuk in de goede relatie die er altijd was geweest tussen Bayreuth en de Wagner-Vereeniging. Pas in de jaren twintig werd deze weer hersteld.

Op 29 juni 1919, na een uitvoering van Parsifal, legde Viotta de dirigeerstok voorgoed neer. Dit was tegelijk de afsluiting van een periode in de geschiedenis van de Wagnervereeniging. Enige jaren zouden er geen uitvoeringen meer plaatsvinden.

Wegens praktische problemen, maar zeker ook door het gemis van de drijvende kracht Viotta dreigde de Wagnervereeniging een stille dood te sterven.

1924 - 1929: Stichting De Wagnervereeniging

In december 1921 verschijnt er echter een bericht in de krant, waarin de wederopstanding van de Wagner-Vereeniging wordt gemeld. De vereniging heet nu voortaan De Wagnervereeniging, en gaat een belangengemeenschap aan met het Concertgebouw. Deze belangengemeenschap heeft slechts korte tijd bestaan. In 1924 wordt melding gemaakt van de oprichting van de Stichting De Wagnervereeniging, die zonder Concertgebouw verder gaat. Al snel kreeg de Wagnervereeniging een eigen kantoor en werd er administratief personeel aangenomen. Bij dit alles speelde de financiële steun van J.C. Bunge weer een belangrijke rol.

De taak van de Wagnervereeniging werd bij het opstellen van de statuten voor de Stichting in 1924 als volgt geformuleerd:

"Het doel der Stichting is het bevorderen, steunen en verbreiden der muziekdramatische kunst in Nederland, inzonderheid door:

  • a. het organiseeren van modeluitvoeringen op muziekdramatisch gebied;
  • b. de systematische opleiding van jongere krachten, teneinde bij te dragen tot de vorming van een ensemble voor de sub a bedoelde uitvoeringen;
  • c. het brengen van model-muziekdramatische uitvoeringen onder het bereik van minder-gegoeden;
  • d. het doen houden van lezingen en het inrichten van tentoonstellingen, welke gemeld doel kunnen verduidelijken en bevorderen;
  • e. het verkrijgen, instandhouden en uitbreiden eener verzameling van décors, costumes, requisieten en andere tooneelbenoodigdheden voor bedoelde modeluitvoeringen;
  • f. het verkrijgen, in standhouden en uitbreiden eener bibliotheek op muziekdramatisch gebied;
  • g. het uitgeven -of steunen van de uitgave- van muziek-dramatische werken; en voorts door alzoodanige andere middelen, als ter bereiking van het voorschreven doel der Stichting bevorderlijk kunnen zijn".

De nieuwe secretaris, Dr. Paul Cronheim, zou vanaf zijn benoeming in 1920 een grote stempel gaan drukken op het beleid van de Wagnervereeniging, en samen met Julius C. Bunge het artistieke gezicht bepalen. Naast een jaarlijkse Wagnervoorstelling zou ook een werk van een andere componist worden opgevoerd.

Ook zou gewerkt worden aan een verbetering van het algemene operaklimaat in Nederland. Er werden bijvoorbeeld plannen gemaakt voor het bouwen van een operatheater, het zogenaamde Museumtheater, dat zou moeten verrijzen op het Museumplein te Amsterdam. Een door de Wagnervereeniging uitgeschreven prijsvraag voor het beste ontwerp werd gewonnen door de architect J. Staal, het ontwerp werd echter nooit gerealiseerd. Daarnaast werd aan Nederlandse componisten opdracht gegeven tot het schrijven van opera's, financierde de Wagnervereeniging een opera-klasse op het Amsterdamse conservatorium, en werd er gestreefd naar het oprichten van een nationaal operagezelschap. Bovendien richtte de Wagnervereeniging een ballet op, om zo te komen tot een nationaal ballet, en voor de internationale samenwerking werd de 'Société Wagner de Paris' opgericht. In de jaren 30 werden er bovendien zelfs complete produkties naar het buitenland (Londen en Parijs) geëxporteerd. Naast de opera- en balletvoorstellingen werden er ook lezingen en tentoonstellingen georganiseerd.

Nieuw was dat de Wagnervereeniging niet zoals in de voorgaande periode zelf alle opera's monteerde en een ad-hoc gezelschap formeerde voor de uitvoering, maar complete buitenlandse operagezelschappen met eigen décors liet komen. Bovendien werden de voorstellingen herhaald voor niet-leden, hetgeen werd gesubsidieerd door de Gemeente Amsterdam, waardoor ook minder kapitaalkrachtige bezoekers van de opera's konden genieten. Doel hiervan was onder andere het kweken van een vast publiek voor het nieuw te bouwen Museumtheater.

Later zou de Wagnervereeniging steeds vaker complete produkties overnemen. Het bleek veel goedkoper te zijn dan het zelf monteren. Dit was ook het leidende idee achter de Société Wagner de Paris: vanuit een (cultureel) centraal punt in Europa (Parijs) zou een samenwerkingsverband opgezet worden tussen de diverse operagezelschappen en -huizen om zo te komen tot een Europese exploitatie van de gemonteerde voorstellingen, om zodoende de kosten te drukken en te komen tot culturele uitwisseling.

1929 - 1974: De Wagnervereeniging NV

Naar aanleiding van de plannen van een schenking van J. C. Bunge aan de Wagnervereeniging van fl.600.000,- werd besloten tot een omzetting van de Stichting in een NV. In deze constructie zou Bunge als groot-aandeelhouder meer zeggenschap behouden over de besteding van zijn geld dan in de Stichting-vorm. De leden (na de omzetting tot Stichting 'begunstigers' genoemd), die tot dan toe als lid konden beschikken over een vaste plaats bij de uitvoeringen, konden nu door het aanschaffen van een aandeel Wagnervereeniging NV hun vaste plaats behouden. De rest van de plaatsen zou worden vergeven aan 'abonnees', te vergelijken met de vroegere leden en begunstigers. De doelstelling van de NV was in grote lijnen gelijk aan die van de stichting.

Het in 1936 opgerichte Bunge-fonds zou geld bijeen moeten brengen om de grote wens van de in 1934 overleden J.C. Bunge alsnog uit te vervullen: nog eenmaal de complete Ring opnieuw monteren.

Vanwege de omwenteling in Oostenrijk gingen in 1938 de Salzburger Festspiele niet door. Daarom werd mede door de Wagnervereeniging de stichting 'Zomerfeesten in Holland' opgericht om in Scheveningen een vervanging van dit festival te organiseren.

1939: Oprichting Nederlandsche Opera-Stichting

Vlak voor de oorlog zou een van de grootste wensen van de Wagnervereeniging vervuld worden: het stichten van een nationale opera. In samenwerking met de Maatschappij ter Bevordering der Toonkunst en de Bond van Nederlansche Volksuniversiteiten werd in 1939 de Nederlandsche Operastichting opgericht. In hetzelfde jaar vond de eerste uitvoering van dit gezelschap plaats, dat tot in 1941 actief zou blijven.

In de zomer van 1940 werd meegewerkt aan de organisatie van de Amsterdamsche Zomerspelen. Op verzoek van de autoriteiten organiseerden diverse culturele organisaties deze Zomerspelen om zodoende het culturele leven weer zo spoedig mogelijk te hervatten. Verder heeft de Wagnervereeniging niet veel activiteiten ontplooid tijdens de oorlog. Na de laatste voorstelling in 1941 werden de activiteiten stilgelegd. Wel werd het door de Duitse autoriteiten ingestelde Gemeentelijk Theater Bedrijf afdeling Opera ondersteund door het uitlenen van décors, kostuums en bladmuziek.

1946: Periode na de oorlog

In oktober 1946 hervatte de Wagnervereeniging de activiteiten. Men startte met The Rape of Lucretia van Benjamin Britten, uitgevoerd door het gezelschap van de Glyndebourne Opera met o.m. Peter Pears en Kathleen Ferrier.

In de periode na de oorlog speelde de Wagnervereeniging snel weer een belangrijke rol in het Nederlandse kunstleven. Het plan om een nieuw operatheater te bouwen werd weer uit de ijskast gehaald. Hiervoor werd opgericht de stichting Operagebouw. Daarnaast werd meegewerkt aan de oprichting van het Nederlands Ballet, Stichting De Nederlandse Opera en het Holland Festival. Zo werd in 1947 het 'Zomerfestival' georganiseerd, de voorloper van het vanaf 1948 georganiseerde Holland Festival. De voorstellingen van de Wagnervereeniging van na de Tweede Wereldoorlog werden meestal georganiseerd in samenwerking met het Holland Festival of met de Nederlandse Opera. Men subsidieerde dan een deel van de produktie. Bij de voorstellingen voor de Wagnervereeniging hadden de leden dan het eerste recht bij de kaartverkoop. De rest van de kaarten werd vrij verkocht. Bij deze 'ledenvoorstelling' speelde dan het Concertgebouworkest, terwijl daarna dezelfde produktie door de Nederlandse Opera met eigen mensen en eigen orkest kon worden voortgezet.

In 1959 werd het 75-jarig bestaan gevierd met een uitvoering van 'Tristan', onder regie van Richard Wagners kleinzoon Wieland. In het programma schrijft Mr. E. Cornelis, de opvolger van Cronheim en laatste secretaris van de Wagnervereeniging, dat het nu tijd is de fakkel over te dragen aan de Nederlandse Opera. Het zou dan ook de laatste voorstelling zijn van de Wagnervereeniging.

1988: Opheffing

Het zou nog jaren duren voordat de Wagnervereeniging officieel zou worden opgeheven. In 1974 werd wegens administratieve redenen de NV omgezet in een BV, en op 8 juni 1988 werd de Wagnervereeniging BV officieel ontbonden, na meer dan honderd jaar een belangrijke rol te hebben gespeeld in het Nederlandse en buitenlandse muziekleven.

Organisatie

In de bovengenoemde oprichtingsvergadering in 1883 werd besloten tot de vorming van een Comité ter voorbereiding van de Wagner-Vereeniging, ook wel Comité der Wagner-Vereeniging genoemd. Dit comité bestond uit een voorzitter, een secretaris/penningmeester en een directeur. De functie van directeur was op het lijf geschreven van Henri Viotta. In het begin ontving hij voor zijn inzet een onkostenvergoeding. Later zou hij als enig bestuurslid een vergoeding krijgen voor de tijd die hij er in stak. Het dagelijks bestuur in die tijd werd in de praktijk gevormd door Viotta en J.C. Bunge, ondersteund door de secretaris.

De uitvoeringen van de Wagnervereeniging zouden lange tijd alleen voor leden toegankelijk zijn. In de eerste statuten, vastgesteld toen het Comité uiteindelijk overging tot de officiële oprichting van de vereniging (1898), werden drie soorten leden onderscheiden:

  • effectieve leden: leden die op kunsttechnisch of administratief gebied een

werkzaam aandeel leveren;

  • kunstlievende leden: leden die bijdragen in de kosten van de uitvoeringen

(= de meeste leden, zij betaalden immers contributie);

  • ereleden: leden die zich verdienstelijk hebben gemaakt voor de vereniging.

Alleen de effectieve leden hadden beslissingsrecht. Zij kiezen uit hun midden het bestuur: voorzitter, penningmeester en secretaris. Het bestuur vertegenwoordigt de Wagnervereeniging naar buiten. Uit het archief blijkt dat de verschillende bestuursleden geen duidelijke taakafbakening hadden afgesproken. Zowel voorzitter, secretaris als directeur correspondeerden met derden over gelijksoortige onderwerpen.

In 1922 werd een Belangemeenschap met het Concertgebouw aangegaan. Dit hield in dat er een nauwere samenwerking tussen de twee instanties tot stand kwam. Op bestuurlijk niveau had het een bestuursuitwisseling tot gevolg. Enige bestuursleden van het Concertgebouw namen zitting in het bestuur van de Wagnervereeniging en omgekeerd namen enige bestuursleden van de Wagnervereeniging zitting in het bestuur van het Concertgebouw. Deze samenwerking is niet erg produktief geweest. De leden van de Wagnervereeniging verloren hun rechten (hun recht werd enige tijd 'uitgesteld') en de uitvoeringen lagen stil.

In 1924 bleek er weer genoeg belangstelling te zijn om als zelfstandige vereniging door het leven te gaan. Opgericht werd 'Stichting De Wagnervereeniging’. Uit de nieuwe statuten blijkt onder meer dat het aantal bestuursleden nu vijf moest zijn. Het bestuur kiest uit zijn midden een voorzitter, penningmeester en secretaris. De bestuursleden krijgen geen salaris, wel een onkostenvergoeding. Het bestuur vertegenwoordigt de stichting.

In 1929 werd gekozen voor de vorm van een Naamloze Vennootschap: 'N.V. De Wagnervereeniging'. Deze vennootschap zou volgens de statuten worden bestuurd door een Raad van Beheer (tenminste vijf leden), benoemd door de Algemene Vergadering van Aandeelhouders. De vroegere leden kregen allemaal de kans aandelen te kopen, hetgeen recht gaf op een plaats bij de uitvoeringen, hetzelfde dus als met het vroegere lidmaatschap. De Raad van Beheer kiest uit haar midden een voorzitter, een plaatsvervangend voorzitter, en een secretaris die de notulen van de vergaderingen van de Raad van Beheer bijhoudt. Ook kiest de Raad van Beheer uit haar midden één of meer gedelegeerden (en eventuele plaatsvervangers). Deze mogen niet tegelijk (plaatsvervangend) voorzitter zijn. De gedelegeerde is belast met de dagelijkse leiding van de NV, de bezoldiging wordt door de algemene vergadering der aandeelhouders vastgesteld. De Raad van Beheer vertegenwoordigt de NV.

In 1941 vindt er weer een statutenwijziging plaats. De gedelegeerde-regeling verdwijnt hiermee en enige artikelen met betrekking tot de aandeelhoudersver¬gaderingen veranderen. Dit alles in verband met de tijdens de bezetting door de Duitsers genomen maatregelen tegen Joden, waardoor de toenmalige gedelegeerde Cronheim ontslag nam. De Raad van Beheer nam de dagelijkse leiding op zich (in de praktijk waargenomen door de voorzitter). Belangrijker was dat er nu ook beslissingen genomen konden worden zonder dat er een bepaald aantal (houders van) aandelen op de aandeelhoudersvergaderingen vertegenwoordigd moesten zijn.

In 1974 vond de laatste statutenwijziging plaats. De NV werd omgezet in een BV. Het bestuur wordt benoemd door de Raad van Beheer en bestaat uit één of meer leden. De algemene vergadering van aandeelhouders kiest de Raad van Beheer. Salaris en arbeidsvoorwaarden worden vastgesteld door de algemene vergadering. Belangrijk hierbij is dat sinds 1951 bijna alle aandelen in bezit zijn van de ‘Stichting Vrienden van de Wagnervereniging', een stichting die speciaal hiervoor is opgericht en waarin de toenmalige bestuursleden van de Wagnervereeniging zitting hadden.

Bron