Column Jacques Klöters 27 januari 2015

Uit TheaterEncyclopedie
Ga naar: navigatie, zoeken

Column Jacques Klöters 27 januari 2015

Jetty Cantor, 1935. Foto: Jan Vorstelman. Collectie TIN.

Ik moest vanmorgen denken aan Jetty Cantor die in een behaaglijke Hilversumse woning zat te vertellen over hoe ze Auschwitz overleefde en hoe ze in Bergen Belsen haar radiocollega’s de zangers Johnny & Jones zag sterven. Toen ze bij de dodenmars aankwam waarmee de uitgehongerde gevangenen door de sneeuw voor de oprukkende Russen uit moesten marcheren en links en rechts afgeknald werden of in de sneeuw verdwenen, zei ze: Nu wordt het me te erg, verder vertel ik niet… anders lig ik vannacht weer wakker. De Friese staartklok sloeg vijf heldere slagen. Maarten schenk me nog maar eens een sherrytje in, dat hebben we wel nodig na dit verhaal.

Maarten was haar man, Maarten Kapteyn ook een omroep veteraan, geen violist en zangeres zoals Jetty Cantor, maar een man van hoorspelen, voordrachten en verzetspoëzie. Hij had ook veel kunnen vertellen over die tijd maar deed er vanmiddag het zwijgen toe want Jetty had het over de kampen en daar sprak ze anders nooit over.

Ik was bezig met een serie radioprogramma’s over het amusement in de Tweede Wereldoorlog, had enige weken in de kelders van oorlogsdokumentatie doorgebracht en interviewde nu enige overlevenden uit die tijd.

Jetty vertelde dat ze in een kleedkamer van het Kurhaus voor de oorlog op de kaptafel eens een lief briefje had neergelegd voor het orkest dat de volgende dag daar zou optreden. Welkom in Nederland en zo had ze geschreven, niet wetend dat een paar jaar later de vrouw, die dat briefje had gelezen en gewaardeerd, in Auschwitz een orkest leidde.

Maar laten we niet op de zaak vooruitlopen. Jetty somde op wie er allemaal in Westerbork zaten alsof het om een groot filmgala was gegaan. Bekende Duitsers en Oostenrijkers allemaal, spelers in tientallen films, operazangers, revueartiesten, in Nederland gestrand op weg naar het veilige Amerika. En nu in Westerbork. De commandant Gemmeker was trots op zijn beroemde joden en liet ze mooie concerten geven en revues spelen waarmee hij goede sier maakte bij passerende hoge nazis en die een beetje sfeer moesten kweken op de dag dat velen te horen hadden gekregen dat ze de volgende dag met de trein naar het oosten moesten.

Nederlandse joden kwamen er nauwelijks aan te pas, de revues waren in het Duits. Maar mij wilden ze graag er bij hebben, zei Jetty Cantor, want ik sprak zo goed Duits. Ac...Willy Rosen, zo’n leuke humorist aan de piano, hij was bezeten van zijn beroep. Normaal was ik daar met ledikanten aan het sjouwen en barakken aan het schrobben, zat ik midden in de ellende. Maar als we repeteerden voor de revue dan vergat je alles, je bleef bij je vak! Je was toch zenuwachtig voor de première. De hele eerste rij alleen maar SSers. Ze vonden het geweldig maar applaudisseerden niet.

Er waren mensen die tegen de revue waren, - hoe konden jullie! - maar als je het niet deed, had je meer kans om in de trein te komen. Dat probeerde je uit te stellen. Iedereen probeerde te overleven in het kamp, hoe dan ook. Immer langsam zongen we. Nou dat begreep iedereen die daar zat.

Maarten kijk eens in het trommeltje er moeten nog zoute koekjes zijn! De gepensioneerde hoorspelregisseur slofte naar de keuken.

Ik ben half joods getrouwd zei Jetty op haar man wijzend die om die reden niet in het kamp had gezeten. Vóór de oorlog kwam ik al vaak in Duitsland, ik maakte platen in Berlijn met het orkest van Otto Dobrin. Ik weet nog dat hij zei: Hitler hat unsere beste Kräfte weggenommen. Ja daar was het toen al aan de gang. Bij Louis Davids in het Kurhaus heb ik toen ook al veel Duitse artiesten leren kennen, dus toen die in Westerbork mij zagen, mocht ik meteen meedoen.

Later in Theresienstadt ook. Dat was een ‘Musterlager’ , een modelkamp. Wat een ellende, wat een ongedierte, millioenen!. Moesten we een film maken met Kurt Gerron. Propaganda om aan de wereld te laten zien hoe fijn we het daar hadden. Tafels met brood en koffie. We mochten het niet aanraken en na de opnamen werd het meteen weer weggenomen. Proost! We hebben het overleefd en kunnen er over praten!

Ik vind het erg van Johnny en Jones. Heerlijke jongens waren dat, heel gezellig. Ik ben voor de oorlog nog met ze op tournee geweest met Ab de Booy. Gelachen heb ik met ze! Zelfs in het kamp waren ze leuk. Hun Duits was te slecht, dus met de revue konden ze niet meespelen maar ze zongen wel hoor, in de barakken tussen de britsen. Ze zijn ontzettend aan hun eind gekomen, op straat gestorven van de honger, schatten van knullen!

In Auschwitz was een damesorkest. Wie speelt er viool? Ik. Werd ik voorgesteld aan Lily Mathé en toen die mijn naam hoorde zei ze: jij hebt indertijd zo’n lief welkomstbriefje geschreven in Scheveningen, kom maar bij ons spelen, dan ben je veilig. Maar waar spelen jullie dan? Bij de gaskamer zei ze. Nou dat doe ik niet dacht ik. Dan maar dood, maar dat doe ik niet. En toen kwam ik in de barrak van de ter dood veroordeelden.,want ik ging toch dood.

Ken jij niet een leuke mop voor meneer Klöters, Maarten. Vertel die mop maar van Moos die aangesproken wordt in de Kalverstraat door een Jodenjongen die vraagt of ie weet hoe laat of is het… kom Maarten jij vertelt ze beter dan ik…

Terug naar Column Jacques Klöters