Column Jacques Klöters 13 januari 2015
Column Jacques Klöters 13 januari 2015
Vanmorgen moest ik denken aan Deurle, een plaatsje aan de betonnen driebaansweg tussen Gent en Kortrijk. We hadden een maand uitverkocht gestaan in Amsterdam, onze nieuwe lp lag in de winkel, we werden voor van alles gevraagd, politici wilden met ons op de foto, we waren hot. We voelden ons rijk en overmoedig.
We vierden het afscheid van het theaterseizoen met onze vrouwen in hotel de Pêcheur aan de Leie in Deurle. We keken uit over de rivier die behoorlijk stonk en over de weilanden naar de verte, dachten aan alles wat nog in het verschiet lag aan successen. We dronken fijne wijnen, knakten kreeften en lieten de jubelende kersen aan tafel flamberen. Cognacje toe? Natuurlijk cognacje toe.
In het dorp lag een kerkhof op een soort duin. Er was een graf van een man die volgens zijn steen op 30 februari gestorven was. De ongelezen schrijver Cyriel Buysse had er een grafmonument. Het was een rijk dorp met enorme villa’smet hekken er omheen. Maar er was een simpel dorpscafé waar je ook kon eten met een zaal waar schutters vogelpik speelden. Hoste, Joost heette de eigenaar en zijn café het Schuttershof. Hij schonk ons bollekes en fluutjes en serveerde zelfgebakken brood met hesp.
Na drie dagen hors d’oeuvres, boeuf bourguignon en tournedos rossini en omelette siberienne toe, tussen rondsnellende en stoelenschuivende obers leek het ons een goed idee om het eens wat rustiger aan te doen in het eetcafé van Joost Hoste. Dat pakte anders uit. Vijf tafeltjes en een kleine keuken, Joost kookte, zijn vrouw serveerde, zijn dochtertje keek hoe we het opaten. Het was fantastisch, veel beter dan de klassieke keuken van de Pêcheur met zijn Michelinster. Zeer schappelijk geprijsd ook. Ons enthousiasme en liefde voor Joost steeg die avond zo hoog dat we hem toe gingen zingen. Er stond een piano, Pieter schoof erachter, we brachten een keur van liederen uit ons repertoire, zongen nog wat internationaal protest repertoire tegen het grootkapitaal en ondertussen ging een van de gasten huis aan huis in het dorp vertellen dat ze moesten komen en al gauw was het stampvol.
Een oude bambocheur (zoek maar op) aan de bar bestelde een fles Wodka en een encore van ons lied van de Russen. Bij elk refrein schonk hij ons opnieuw in. De Vlaamse schuchterheid was volkomen verdwenen en alle aanwezigen raakten door het dolle. Zelfs de bambocheur die men nooit anders dan Frans had horen spreken riep na een lied: "Godverdoemme het is schoon!!" George was voldoende dronken om zijn sneldichtersact te doen, hij rijmde op alles en iedereen en werd ter plekke tot genie uitgeroepen.
Het was een brede avond geweest die nog vaak in onze gesprekken terugkwam. Jaren later stapte ik de zaak van Joost nog weer eens binnen en hij was het niet vergeten. We haalden herinneringen op terwijl we door zijn dochter bediend werden. Het ging niet goed met de Pêcheur, de zonen hadden het overgenomen,de ster waren ze kwijt.
En jij Joost, vroeg ik, jij kookt beter en hebt geen ster. Hoe kan dat. Ik kon hem krijgen maar wilde niet, zei Joost. Het was me een te zware last. Dan moet je altijd op scherp staan, ander personeel aannemen, andere prijzen hanteren,dan krijg ik ander publiek en dan is het gebeurd met de zaal en de vogelpik. En waar moeten de mensen van het dorp dan hun bruiloft vieren? Nee Jacques mijn voldoening ligt niet in die ster, die ligt in het werk zelf, in de evolutie van mijn kookkunst en in het veroorzaken van een schone avond voor mijn gasten.
Terug naar Column Jacques Klöters