Bent u een echte theatertechnicus?

Uit TheaterEncyclopedie
Ga naar: navigatie, zoeken

Veel medewerkers die direct betrokken zijn bij een publieke uitvoering van een theater- of muziekproductie noemen zich theatertechnicus. Zij werken met techniek of in direct verband ermee en kunnen zichzelf niet bestempelen als optredende artiest, als directie of als een andersoortige medewerker. Zij zijn ongetwijfeld onontbeerlijk voor de totstandkoming van de voorstelling, maar het is de vraag of het woord theatertechnicus de juiste kwalificatie is voor die medewerkers.

Kwalificaties

Deze vraag is actueel geworden, nu in september (1998) de Opleiding Theatertechniek van start gaat aan het Grafisch Lyceum te Amsterdam. De eindtermen van deze opleiding zijn goedgekeurd door het Ministerie vn OC&W op basis van duidelijk geformuleerde kwalificaties. Theatertechnicus is een duidelijk omschreven vak gewoon, waarbij iedereen nu objectief kan vaststellen wie een vakman is en wie niet: een erkend diploma is het bewijs.

Het antwoord op de vraag of iedere technicus in het theater een theatertechnicus is, luidt dus: nee, een theatertechnicus beschikt namelijk over een aantal uitgesproken kwalificaties.

Wat en wie zijn die technici dan wél, die niet over de kwalificaties van de theatertechnicus beschikken, maar die wel in het theater met techniek werken en wiens bijdrage bovendien vaak onontbeerlijk is voor de voorstelling of de productie> En wat is hun relatie met de technici die zich wel theatertechnicus kunnen noemen?

Op deze vragen wil ik in dit artikel een antwoord proberen te geven.

Theatertechniek bestaat niet

Dit was één van de conclusie van een onderzoek dat ik heb gedaan in opdracht van het Theater Instituut Nederland. Wat wel bestaat zijn de theatertechnicus én alle techniek van de wereld. Sommige techniek is in de loop der jaren doorontwikkeld specifiek voor gebruik in het theater, maar alle in het theater gebruikt technieken komen in principe en zonder uitzondering voort uit een andere bedrijfstak.

De mensen die met techniek in het theater werken hebben we tot nu toe voor het gemak allemaal theatertechnici genoemd. Nu er een officieel diploma theatertechnicus bestaat (zowel op mbo- als op hbo-niveau) is het verwarrend om alle technici in de theaters zo te blijven noemen. Het lijkt me niet realistisch en absoluut onnodig dat in de toekomst uitsluitend mensen die een van beide diploma's hebben in theater werken. In het bedrijfsleven is dat overigens vaak wel het geval: daar leidt het bestaan van een erkend diploma al gauw tot uitsluiting van degenen die geen diploma hebben, vaal is dat zelfs wettelijk vastgelegd.

Dankzij het ministerieel goedgekeurde eindtermendocument weten we nu wat we precies bedoelen met de term theatertechnicus en over welke kwalificaties hij of zij moet beschikken. Met andere woorden: we weten welk soort taken we een theatertechnicus het beste kunnen geven om optimaal te profiteren van zijn kennis en vaardigheden. Omdat we ook weten wat het totaal is van het technische werk dat in een theaterbedrijf gedaan moet worden, weten we ook voor welk soort technische werkzaamheden we beter kunnen uitkijken naar een andersoortige technicus. En tevens kunnen we vaststellen over welke kwalificaties die andersoortige technicus dan zou moeten beschikken.

De noodzaak van een driedeling

Welke andere soorten technici er nodig zijn, om het technische werk, dat verband houdt met het produceren en uitvoeren van theatervoorstellingen en -concerten, te plannen en uit te voeren én wat hun kwalificaties moeten zijn, hangt af hoe het complete werkaanbod en van de wijze waarop verschillende taken in dat werkaanbod worden uitgesplitst. Kijkend naar de brede praktijk van de laatste 20 jaar, wordt langzaam een onderscheid zichtbaar van drie soorten technici.

Als de naam theatertechnicus al is gereserveerd voor de man of vrouw met de kwalificaties van het diploma, dan zijn verder te onderscheiden: de sjouwer/bouwer en de technisch specialist. (Wie bedenkt er betere functiebenamingen?)

De eerste soort is de transport- en-opbouwtechnicus die tot taak heeft materialen te verplaatsen, vrachtwagens te laden en te lossen en onder leiding van specialisten constructies en installaties te helpen opbouwen en allerlei hand- en spandiensten te verrichten. Het is duidelijk dat deze soort in de praktijk al bestaat. Veel van de mensen die zo een boterham verdienen doen dit werk als een bewuste keus en zijn op dit gebied echte vaklieden geworden. Zij verdienen een eigen duidelijke set van kwalificaties, waarvan ongetwijfeld een aantal ook behoren tot de kwalificaties van de theatertechnicus. Voor een effectieve en economische verantwoorde bijdrage van deze technicus aan het theaterprodukt is goede aansturing een voorwaarde.

De tweede soort bestaat uit de technische vakmensen, die vaak zeer gespecialiseerd, hoog geschoold of buitengewoon vaardig zijn op bepaalde technische vakgebieden en voor wie de techniek (het goed technisch functioneren) het begin én eindpunt van hun ambitie is.

De benodigde kwalificaties komen voort uit hun technische vakdiscipline die door de daarbijhorende brancheorganisaties (dus buiten de theaterwereld) worden vastgesteld en gecontroleerd. De plek die ook zij al lang en breed in de theaterwereld hebben ingenomen, verdienen zij door de specifieke kennis waarover ze beschikken en die bijvoorbeeld nodig is voor het beheer en onderhoud van accommocaties, voor het toepassen van geavanceerde en nieuwe technieken en afhandelen van ingewikkelde logistieke probelemen, bij de totstandkoming van theaterproducties en voorstellingen, soms wereldwijd. Ook voor deze soort technicus geldt dat goede aansturing een voorwaarde is voor een effectieve en economische verantwoorde bijdrage aan de essentie van het theaterprodukt.

Als voor de tweede soort technici de techniek het begin én eindpunt van de ambitie is, dan is daarmee meteen de derde soort gekarakteriseerd: de gekwalificeerde theatertechnicus.

Voor deze technicus is de voorstelling het begin én eindpunt van zijn ambitie, ofwel de kwaliteit van het optreden van de artiest of de kracht waarmee het dramaturgische idee aan het publiek wordt overgebracht. De techniek is daartoe alleen het middel, al dient de theatertechnicus ook zorg te dragen voor een technische verantwoord gebruik van elke techniek die gekozen wordt. Alle kwalificaties waaraan de theatertechnicus dient te voldoen voor zijn/haar diploma zijn dan ook gericht op deze ambitie.

Mijn voorstel voor een driedeling is niet bedoeld om hoge scheidingsmuren tussen groepen mensen op te trekken of hen in aparte hokjes te plaatsen. Integendeel, in de werkelijkheid zal er op elk niveau eerder sprake zijn van een constante vermenging van de drie soorten; er zullen ongetwijfeld in werkelijkheid ook technici zijn voor wie geen onderscheid te maken is en die alle kwalificaties in zich verenigen van drie verschillende soorten technici die in een bepaalde situatie zouden zijn te onderscheiden: een super theatertechnicus dus.

De driedeling is uiteindelijk bedoeld om sturing en controle van de kwaliteit van de theatertechniek ook in de toekomst mogelijk te houden, op artistiek, zakelijk/organisatorisch, financieel en personeels- en opleidingsgebied. De driedeling is bedoeld om verwarring over wat een theatertechnicus moet kunnen en kennen (en dus wat hij/zij moeten leren in opleidingen en cursussen).

Ook nu levert het denken in een driedeling al voordelen op, zowel voor werkgevers als werknemers; het geeft helderheid op de arbeidsmarkt, meer zekerheid bij het verhogen van de kwaliteit van producties of theateraccommodaties en biedt betere kansen voor zowel de ontwikkeling van nieuwe theaterproducten als de persoonlijke loopbanen in de theatertechniek.

Helderheid op de arbeidsmarkt

Elke werkgever die een sollicitatieprocedure start voor een nieuwe theatertechnicus, kent dit probleem: hoe de goede te kiezen uit de kandidaten die zich aanbieden en hoe te zorgen dat de besten zich aanbieden. De eigen netwerken dienden daarbij tot nu toe nu als belangrijkste hulpmiddel. Maar ook als een breed gevormde sollicitatiecie. een weloverwogen keuze maakt, dan nog worden er geen meetbare kriteria gehanteerd om de kwaliteiten van de nieuwe medewerker te toetsen. Blijkt later in de praktijk - meestal lang na het verstrijken van de wettelijke proeftijd - dat iemand eigenlijk over- of onder gekwalificeerd is, dan wordt pas op dat moment duidelijk wat bedoeld werd met de functie-eisen die in de personeelsadvertentie stonden.

Dat kan vervelend zijn voor de werkgever, maar net zo vervelender voor de werknemer. Hij/zij zit dan niet op de juiste plek, blijft maar zitten omdat onzeker is dat het elders wel een succes wordt, en ontwikkelt zo een mogelijk arbeidsconflict, voor zichzelf en/of zijn collega's.

Dergelijke problemen beginnen in feite natuurlijk al bij het opstellen van de functie-omschrijving; de meeste functie-omschrijvingen voor theatertechnici bieden immers onvoldoende aanwijzingen om te kunnen meten wat de taken precies zijn en welke eisen gesteld moeten worden om adequaat te kunnen functioneren. Voor de functiewaarderings-specialisten zijn er vervolgens te weinig kwalificaties herkenbaar om te kunnen vaststellen hoe de enorme gevarieerdheid aan taken ingeschaald moeten worden.

Zijn er wel kwalificaties vast te stellen, bijvoorbeeld omdat die voortkomen uit een ander vakgebied dan tellen die voor het gemak ook maar niet; het gaat hier immers om een functie in het theater en niet in de industrie en bedrijfsleven.

Een dergelijke benadering mag voor werkgevers voor de korte termijn goedkoper lijken, voor de langere termijn is een probleem ingebouwd, nu de wetgever en haar controle-apparaten de "romantiek van het theaterleven" niet erkennen als argument voor een complete uitzonderingspositie op o.a. gebieden van de ARBO- en AT-wet.

Alle arbeidsmarkt-instrumenten die in het bedrijfsleven voordelen opleveren als kostenbesparing en flexibiliteit, worden thans ook in de theaterwereld toegepast: inhuren van losse krachten en van technisch specialisten, uitbesteden van de hele techniek en productie, diverse detacherings- en uitleenconstructies, etc. zijn heel gewoon geworden.

Of die instrumenten voordelen opleveren is echter afhankelijk van de mogelijkheid om vraag- en aanbod goed op elkaar af te stemmen. De vraag is of dat mogelijk is zonder systeem van kwalificaties, waarmee is vast te stellen welke technicus op een gegeven moment nodig is voor een bepaalde taak.

Degene die zich tot nu toe aanboden op de arbeidsmarkt van de theatertechniek hadden voldoende aan een goed netwerk en de aanbevelingen van collega's om aan de leuke baantjes te komen.

Langzamerhand is het echter noodzakelijk dat de technicus die zichzelf aanbiedt zeker is dat de opgedragen verantwoordelijkheid (gezien ARBO- en AT-wet) te dragen is.

Zekerheid over kwaliteit

Echte zekerheid bestaat niet in deze wereld. Vooral bij het streven naar betere kwaliteit van voorstellingen en theaterproducties moet een zeer groot aantal onzekere randvoorwaarden worden verwerkt. Hoe meer van die randvoorwaarden ook op termijn beïnvloedbaar en controleerbaar zijn, des te meer kunnen gevoelens van onzekerheid beperkt worden.

Kwaliteit in theatertechniek bestaat trouwens vaak niet eens alleen uit een goed technisch resultaat, maar veel vaker uit de wijze waarop dat resultaat tot stand komt: vlot en zeker, maar vooral passend bij de artistieke/creatieve mensen en hun werkproces, die de voorstellingen of de productie maken. Behalve door de benodigde kwalificaties wordt een goede technicus in het theater natuurlijk ook gekenmerkt door een juiste werkhouding en een passende tijdsplanning.

Een van de kwalificaties van de gediplomeerde theatertechnicus is dan ook "de tijd goed benutten" en inzien wanneer een bepaalde werkzaamheid efficiënter door een ander gedaan kan worden.

Technici die in het werkproces duidelijk zijn over wat zij zelf wel en niet kunnen realiseren en goed kunnen formulieren welke aanvullende vaardigheden van buitenaf aangetrokken dienen te worden om de kwaliteit te verkrijgen die gewenst wordt, maken zichzelf en hun creatieve collega's zekerdere omtrent de kwaliteit van het eindproduct.

Kwaliteit heeft bijna ook altijd met geld te maken; het is ongetwijfeld vaak goedkoper wanneer de betrokken theatertechnicus veel zelf kan maken en doen.

Zelf doen, zou aan de andere kant wel eens veel duurder kunnen blijken te zijn als van te voren niet enige zekerheid bestaat dat daarvoor ook alle kwalificaties "in huis zijn". Ook al bestaat het inzicht dat "zelf doen" geen optie is, is het nodig te formuleren welke kwalificaties ontbreken. Pas dan kan men met enige zekerheid op zoek te gaan naar in te huren technici die wel over die kwalificaties beschikken, kunnen de kosten daarvan ingeschat worden kunnen inschatten en ontstaat enige garantie dat inhuren ook echt bijdraagt aan de gewenste kwaliteit.

Kansen op ontwikkeling

Niemand gelooft nog echt dat het theater de enige plaats is waar je kunt blijven vasthouden aan oude werkwijzen en oude technieken, zonder nieuwe erbij te verwerven. Het is natuurlijk wel waar dat in het theater geen enkele oude techniek, gebruik of werkwijze zomaar weggegooid kan worden om er een andere voor in de plaats te zetten.

Nieuwe technieken en werkwijzen moeten ontwikkeld worden en dat gaat soms langzaan en soms snel. Op die manier blijft de techniek tin staat om nieuwe beelden te realiseren die van haar worden gevraagd en draagt ze bij aan de continuïteit om te zorgen dat het gewenste resultaat wordt bereikt en bij te dragen aan de continuïteit in het theater. Dat is ook al eeuwen lang gebeurd en zal ook nog eeuwenlang gebeuren (mag ik hopen).

In de ontwikkeling van nieuwe technieken is echter wel een verschil met vroeger eeuwen te zien: het tempo van de komst en invoering van nieuwe technieken en werkwijzen is veel hoger geworden. De snelheid waarmee nieuwe werkmethoden en nieuwe mogelijkheden worden ontwikkeld is voor velen in onze maatschappij niet meer bij te houden (en sommigen ondernemen dan ook nog nauwelijks pogingen daartoe).

De snelheid van die ontwikkeling is vooral te merken in de communicatie-branche, de media en de entertainmentindustrie. Maar is het theater van oudsher niet bij uitstek een medium voor het communiceren van opvattingen (over normen en waarden) en voor vermaak? Wanneer het theater zijn specifieke, eigen plaats wil behouden in de hedendaagse vloedgolf van media, communicatie en vermaak buiten het theater, zal het zichzelf moeten blijven ontwikkelen. Het lijkt dat velen in de theaterwereld zich daarvan zeer bewust zijn. Maar welke bijdrage levert de theatertechniek daaraan?

Het is natuurlijk een optie om steeds meer technieken, apparatuur en installaties te rekenen tot het domein van de echte theatertechnicus. Maar wie zich verdiept in kwalificaties en aan de slag gaat om anderen iets te leren over het theater en de techniek, zal tot de conclusie komen dat de daarvoor benodigde kennis al zo breed moet zijn. De klacht is vaak juist dat de kennis te breed en niet diep genoeg is.

Ik sluit de optie dat steeds meer techniek in het domein van de theatertechnicus wordt geïncorporeerd niet uit, maar het lijkt toch veel meer voor de hand te liggen om voor de theatertechnicus de essentie van zijn vak te benadrukken en deze verder te ontwikkelen.

De essentie is immers: de kennis, de kundigheid en de houding en instelling hebben om zorg te dragen voor een passende technische inbreng in het creatieve, artistieke proces dat leidt tot de totstandkoming van een theaterproductie en een levende theatervoorstelling, op welke publieke plaats dan ook.

De essentie is dus de juiste vertaling weten te maken in technische middelen van het idee, het plan en de ambitie. Daartoe staan behalve alle technieken ook alle technici van de wereld ter beschikking van de echte theatertechnicus.

Een artikel uit het theatertechnisch vakblad zichtlijnen nr. 61, november 1998 van D.S. Lie