Albert van Dalsum: Biografie - De oorlog en wat eraan vooraf ging

Uit TheaterEncyclopedie
Ga naar: navigatie, zoeken

Logo eenlevenlangtheater2.jpg

Albert van Dalsum, 1950. Foto: Ralph Prins. Collectie Theater Instituut Nederland.

Eenlevenlangtheater Albert van Dalsum:

De oorlog en wat eraan vooraf ging

Albert van Dalsum, 1935. Foto: Kurt Kahle. Collectie Theater Instituut Nederland.

Na het faillissement in de zomer van 1930 van het Oost-Nederlandsch Tooneel, dat Albert van Dalsum samen met August Defresne en Wijnand Frans in Arnhem leidde, keerde Van Dalsum terug naar Amsterdam. Daar begon hij met zijn oude leermeester en vroegere werkgever een nieuw gezelschap, het Amsterdamsch Tooneel. Maar de financiële problemen waren nog niet voorbij, ook dit gezelschap had grote schulden. Ze hielden het twee jaar uit, jaren waarin stukken werden gespeeld met een duidelijke visie, die goed ontvangen werden, maar door geldproblemen niet vaak genoeg gespeeld konden worden. Van Dalsum zag zich genoodzaakt weer een ander gezelschap te zoeken. Na even gespeeld te hebben bij de Koninklijke Vereeniging Het Nederlandsch Tooneel, vormde hij in 1932 samen met zijn artistieke partner uit Arnhem, August Defresne, de leiding van de Amsterdamsche Tooneelveereniging (ATV).

Bij de ATV, het huisgezelschap van de Stadsschouwburg van Amsterdam, deed Van Dalsum samen met Defresne de regie. Daarnaast speelde hij en ontwierp voor verschillende voorstellingen het decor. Aangezien ze in de Stadsschouwburg speelden, kreeg Van Dalsum weer de kans om Gijsbreght te spelen. De meest opzienbarende voorstelling van de ATV was echter De Beul van Pär Lagerkvist.

Het motto van de ATV was: ‘wij spelen het levend toneel van onze tijd’. De Beul, door ATV in 1935 op het repertoire genomen, voldeed hier volledig aan. Het nationaal-socialisme was niet alleen in Duitsland in opkomst, ook in Nederland had zij al medestanders. De voorstelling die Van Dalsum samen met Defresne maakte, verwees hier overduidelijk naar: het was een waarschuwing. Van Dalsum: “Ik vond dat het bij mijn verantwoordelijkheid behoorde dat er een verzet bestond tegen iets dat onmenselijk is. Ik beschouwde nu eenmaal niet als Royaards, Verkade en vele andere leiders, het toneel als een kunstzinnige aangelegenheid die buiten de politieke maatschappij omging.”[1]

De Beul bleef niet onopgemerkt. Een paar weken na de première was er een aantal NSB-ers aanwezig die als doel hadden de voorstelling te verstoren. Dit lukte hen uitstekend: er braken gevechten uit. De voorstelling werd nog wel uitgespeeld, maar het zou de laatste zijn. Van Dalsum en Defresne trokken het zich zozeer aan dat ze zelf besloten te stoppen met De Beul.[2] Naderhand werd de Amsterdamsche Tooneelvereeniging wel geroemd om het feit dat ze het aan had gedurfd deze voorstelling te spelen.

“Het stelling nemen tegen de Nazi’s. Het was nog vóór de wereldoorlog, men vond het toen nog niet zo erg in Nederland, al drongen reeds noodkreten door uit martelkampen in Duitsland, al werd er een Bruinboek uitgegeven in Nederland, ondertekend door vele intellectuelen. Opnieuw de waarheid die aan kwam kloppen, dringender dan de schoonheid.”[3]

Diner ter gelegenheid van het 25-jarig toneel jubileum van Albert van Dalsum. 1935. Collectie Theater Instituut Nederland.

Foto's van De Beul (1935)

1935 was ook het jaar waarin Albert van Dalsum zijn 25-jarig toneeljubileum vierde.

In 1938 werd de ATV, wederom om financiële redenen, vervangen door Het Nederlandsch Tooneel, dat vanaf toen de Stadsschouwburg mocht bespelen. Van Dalsum en Defresne bleven aan als artistiek leiders, maar de zakelijke leiding werd overgenomen door Cor van der Lugt Melsert, wiens ideeën over theater niet overeenkwamen met die van Van Dalsum: “Om een paar duizend gulden tekort, aan ons werk in de Stadsschouwburg een einde gemaakt door de overheid. Men zoekt naar een nouveau monsieur; niet meer die heftigheid in de deftige Amsterdamse schouwburg. Men wil een ordelijk kakelend kippenhok met op tijd ochtend- en avondvoer. Een nieuwe haan in dat rustige hoenderpark: Van der Lugt Melsert.”[4]

Van Dalsum besloot in 1940 om uit het Nederlansch Tooneel te stappen en wederom een eigen gezelschap op te richten. Dit werd Toneelgroep Studio, waarbij Van Dalsum de leiding deelde met Paul Storm. Helaas moest ook dit gezelschap na twee jaar stoppen, dit keer niet om financiële maar om politieke redenen. Na de bezetting van Nederland besteedde de Duisters in het begin weinig aandacht aan de kunstwereld, en al helemaal niet aan de theaterwereld. Dit veranderde toen ze bedachten dat de kunsten een goed middel waren om hun ideeën te verspreiden en mensen voor zich te winnen. Hiertoe moesten de kunstenaars wel onder hun invloed staan, en daarom werd in 1942 de Kultuurkamer opgericht. In het begin was deelname vrijwillig, maar toen bleek dat er bijna geen aanmeldingen waren, besloten de Duitsers om deelname vanaf 1942 verplicht te stellen voor kunstenaars in de breedste zin, dus ook theatermakers. Onder dwang bezweken de meesten hiervoor, maar Van Dalsum weigerde, en met hem het grootste gedeelte van zijn gezelschap. Een persoonlijke reden die hij hierbij opgaf, was dat zijn vrouw Joods was en hij dus niet eens lid zou mogen zijn.

Portret van Albert van Dalsum als de schrijver in Vrij volk, Het heden. 1945. Collectie Theater Instituut Nederland.

Na het gesprek met de Kultuurkamer doken hij en zijn vrouw direct onder. Tijdens de oorlog bleven ze ondergedoken op verschillende plekken in Brabant en Limburg. Op 6 maart 1943 werd hun zoon Jean Paul (Sjeng) geboren. Het katholieke geloof dat sterk aanwezig was bij de gezinnen waar ze verbleven, had grote invloed op Van Dalsums vrouw Do. Die invloed was zo groot dat ze zich liet bekeren. Albert was al katholiek, maar was voor die tijd niet erg gelovig. Toen hij echter merkte hoe zijn vrouw gegrepen werd door het geloof, ontbrandde dat geloof ook bij hem. Vanaf die tijd drong dat katholicisme, het religieuze ook door in zijn voorstellingen.

Zijn onderduiking betekende allerminst dat Van Dalsum stopte met theater maken. Samen met onder anderen Loudi Nijhoff trok hij door de provincie met huiskamervoorstellingen. Ook werkte hij mee aan Radio Herrijzend Nederland. Op deze manier kon hij toch zijn steentje bijdragen aan het verzet tegen de bezetters. Na de bevrijding werkte hij als regisseur en acteur mee aan de voorstelling Vrij Volk, die op 5 mei 1945 werd opgevoerd en jubelend werd ontvangen. In december van dat jaar bracht hij ook weer de Gijsbreght. De waardering voor deze typisch Nederlandse voorstelling was tijdens de oorlog fors gestegen en werd na de bevrijding dan ook met groot enthousiasme bezocht. Men zag duidelijke verwijzingen naar de oorlog, de voorstelling stond volledig in het teken van de bevrijding.

“Na de oorlog was er een hevige belangstelling voor het toneel, een belangstelling die er nog is. Het toneel zou het bevrijdende woord moeten spreken; een honger die niet gestild kon worden. De vurige verlangde opstanding van het leven, de vernieuwing bleef uit.”[5]


Bronnen

  1. Achter het masker, Edward Katan, 1960
  2. Een theatergeschiedenis der Nederlanden, Rob Erenstein, 1996
  3. Vrij Nederland, Albert van Dalsum, 22 oktober 1949
  4. Vrij Nederland, 22 oktober 1949
  5. Vrij Nederland, Albert van Dalsum, 22 oktober 1949