Uit TheaterEncyclopedie
Ga naar: navigatie, zoeken


Informatie

De Vereniging van Nederlandse Toneelgezelschappen (VNT) (vanaf 2002: De Vereniging van Nederlandse Theatergezelschappen) wordt op 3 februari 1959 opgericht en heeft volgens de statuten van 4 juni 1997 een zestal taken. Dit zijn ‘het alleen of in samenwerking met anderen, behartigen van de belangen van het Nederlandse gesubsidieerde theater’; ‘het behartigen van gemeenschappelijke en zo nodig ook afzonderlijke belangen van de leden bij overheden en derden’; ‘het treffen van regelingen, die de samenwerking tussen de leden bevorderen of de doeltreffendheid van de bedrijfsvoering van de leden verhogen’; ‘het leveren van diensten en informatie aan de leden op het terrein van het (podium)kunstbeleid, alsmede op juridisch, sociaal en zakelijk gebied’; ‘het aangaan van collectieve arbeidsovereenkomsten’; ‘het participeren in andere organisaties wanneer dit bevorderlijk is voor het functioneren van de leden’.

Hieruit blijkt dat de VNT de ene keer optreedt als de belangenbehartiger van de werkgevers, dan weer als bemiddelaar, dan weer als woordvoerder. De VNT is ook initiatiefnemer als het gaat om scholing, uitwisseling van informatie tussen de leden, sociale zekerheden en collectieve promotie. De belangrijkste taak bij de oprichting was het sluiten van de collectieve arbeidsovereenkomst (cao) voor toneelkunstenaars, die echter pas in 1977 werkelijk tot stand kwam. Een groot aantal regelingen dat eraan voorafging, garandeerde tot die tijd grotendeels de sociale zekerheden van de werknemers in de toneelsector.

De VNT is een voortzetting van het ‘Centraal Coördinatie Bureau voor het Toneel’ (1947 – 1951) en de ‘Toneelcoördinatie’ (1951 – 1959). De doelstellingen van de elkaar opvolgende stichtingen verschilden niet veel; het waren met name veranderingen in de verantwoordelijkheden en de structuur die leidden tot de naamswijzigingen. Het Centraal Coördinatie Bureau werd vlak na de Tweede Wereldoorlog opgericht door vijf toneelgezelschappen en de Nederlandse Vereniging van Toneelkunstenaars (NVT) om de arbeidsvoorwaarden in het gesubsidieerde toneel te verbeteren. Een vijftal toneelkunstenaars, dat weigerde zich aan te sluiten bij de Kultuurkamer, had in 1943 vanuit het verzet het pleidooi ‘Ontwerp voor een regeling van het toneel na de oorlog’ geschreven, ook wel het Grijze boekje genoemd. Zij wilden het toneel na de bezetting tegen commerciële exploitatie beschermen door de rijksbijdrage direct te koppelen aan degelijke arbeidsvoorwaarden. In feite legden zij hiermee de kiem voor de latere organisaties van werkgevers, uitmondend in de VNT.

Het gebrek aan daadkracht van het Centraal Coördinatie Bureau en een verandering in de samenstelling van het bestuur –de direct-betrokkenen stonden hun plaatsen af aan door de leden gekozen, onafhankelijke bestuurders- leidde tot een naamsverandering. De vervolgens opgerichte Stichting Toneelcoördinatie noemde het haar voornaamste taak ‘de toneelspeelkunst te dienen’ door de samenwerking tussen de Nederlandse theatergezelschappen te bevorderen en de sociale positie van de werknemers in de theatersector te verbeteren. De samenwerking van de toneelgezelschappen binnen de Toneelcoördinatie voorkwam dat ‘gemeenschapsgelden aan onprofijtelijke vormen van concurrentie’ teloor zouden gaan.

Van meet af aan was echter duidelijk dat ook deze stichting een tijdelijk karakter droeg. Vanuit de toneelgezelschappen bleef de wens bestaan dat de mogelijkheden en bevoegdheden van een centraal gestuurde coördinatie grondig zouden worden onderzocht. Hiertoe werd een reorganisatie-commissie ingesteld, vanaf 1957 de ‘Commissie van Drie’ genoemd, bestaande uit de heren S. de Jong, burgemeester van Zutphen, Jan Kassies, directeur van de Nederlandse Federatie van Beroepsverenigingen van Kunstenaars en Ferd Sterneberg, voorzitter van de Nederlandse Vereniging van Toneelkunstenaars (NVT). De drie heren richtten op 3 februari 1959 de Vereniging van Nederlandse Toneelgezelschappen op.

De Vereniging van Nederlandse Toneelgezelschappen kreeg een echte werkgeversrol toebedeeld. Ze was niet meer verantwoordelijk voor de advisering omtrent de subsidies; die taak nam de Raad voor de Kunst op zich. Ook het overleg tussen de verschillende subsidiënten zou in het vervolg buiten de Vereniging (in het Subsidiëntenoverleg Toneel) plaatsvinden. Tot slot had de NVT geen zitting meer in de organisatie maar werd een gelijkwaardige partner. Lidmaatschap van de VNT werd een voorwaarde voor Rijkssubsidie. De voornaamste opdracht die de VNT zich stelde, was het opzetten van een toneel-cao, die in een combinatie voorzag van het modelcontract en de salarisregeling: tot die tijd was er noodgedwongen een onderscheid tussen beide, het modelcontract werd wel nageleefd, de salarisregeling niet. De gezelschapsdirecteuren waren te zeer gehecht aan de vrijheid om de hoogte van salarissen te bepalen en zo nodig acteurs met goede financiële vooruitzichten bij andere gezelschappen weg te lokken. Toen dit gebruik uit de hand dreigde te lopen, kwam het ministerie van OKW in 1951 met een serie salarisklassen. Sancties voor gezelschappen die zich er niet aan hielden bleven echter uit. Vijf jaar later ging het ministerie over tot het oprichten van een commissie, die de staatssecretaris adviseerde de salarisschalen door het machtige ‘College van Rijksbemiddelaars’(CvR) bindend op te leggen aan de gezelschappen. Het kwam nu minder vaak voor dat de salarissen zeer uiteenliepen, omdat de goedkeuring van het CvR was vereist. Die organisatie was het, die de VNT en NVT in 1961 officieel verzocht de mogelijkheden na te gaan om de salarisregeling om te zetten in een cao. Intussen was ook de ‘Nederlandse Vereniging van Administratief en Technisch personeel werkzaam in het toneelbedrijf’ (NAT) aan de slag gegaan om een bindende salarisregeling op te zetten. Ze riep hiervoor de hulp in van de VNT en had in 1964 al een officiële cao. De NAT had het voordeel boven de NVT, dat laatstgenoemde organisatie ook de beroepsvereniging van de directieleden was. Een officiële toneel-cao liet mede daarom zo lang op zich wachten. Uiteindelijk kwamen de VNT en NVT in een ‘gemeenschappelijke salariscommissie’, de latere Kommissie Arbeidsvoorwaarden (KAV), in 1977 de Collectieve Arbeidsovereenkomst voor Toneelkunstenaars overeen. In 1997 deelde ook de mime in de cao, die sindsdien de Cao Nederlands Theater heette.

Met ingang van het Kunstenplan in 1988 staat het lidmaatschap van de VNT open voor ‘structureel gesubsidieerde instellingen, die de CAO gesubsidieerd Toneel volgen’. Het wachtkamerlidmaatschap, waarbij leden in spe niet verplicht waren te voldoen aan de CAO Toneel, werd afgeschaft. In 1997 veranderde de vereniging het derde lid van haar naam in ‘Theatergezelschappen’, want die zou beter ‘de veelkleurigheid van het groeiend aantal leden’ dekken. Ook hier betrof het de opname van de sector mime in de Vereniging. Het lidmaatschap staat nu open ‘voor producenten die in continuïteit produceren en die zich een verantwoord werkgever tonen door zich te houden aan de Cao Nederlands Theater. Het lidmaatschap is hiermee ook opengesteld voor producenten uit de vrije sector. Inmiddels zijn er vijftig gezelschappen aangesloten.

De belangrijkste besluiten van de VNT worden genomen door de algemene vergadering, de ledenraad genoemd, bestaande uit afgevaardigden uit de besturen en dagelijkse leidingen van de aangesloten gezelschappen. De ledenraad stelt uit zijn midden het bestuur samen van ten hoogste negen leden. Een onafhankelijke voorzitter leidt de vergaderingen. De ledenraad neemt, onder het toeziend oog van het bestuur van de vereniging, de besluiten. Behalve de ledenraad en het bestuur kent de vereniging eventuele secties, commissies en werkgroepen en een bureau, waaraan een directeur leiding geeft. Vanaf de oprichting van de VNT waren dit: Max Wagener (1959 – 1969), Rudolf Wolfensberger (1969 – 1973), Hans van Westreenen (1973 – 1976), Berend Jan Langenberg (1976 – 1985) en Jaap Jong (1985 - ).

In 1995 werden de doelstellingen opnieuw geformuleerd en ‘toneel’ in de naam veranderde in ’theater’. In 2002 traden ook ongesubsidieerde theaterproducenten toe en dit werd zichtbaar in de naam: Vereniging van Nederlandse Theatergezelschappen en -producenten. In het jaar van de fusie telde VNT 70 leden.

Vlak na het 50-jarig jubileum in 2009 fuseerde de VNT met DOD (DOD brancheorganisatie voor de dans) en CNO (Contactorgaan van Nederlandse Orkesten) tot Nederlandse Associatie voor Podiumkunsten.

Het archief van de VNT (tot 1995/1996) bevindt zich in de Collectie TIN.

Voorstellingen

Een overzicht van de voorstelling die de Vereniging onder haar naam in première heeft gebracht, voor zover geregistreerd in de Productiedatabase.

Bronnen

  • Productiedatabase
  • Cecile Brommer, Inventaris van het archief van de Vereniging van Nederlandse Theatergezelschappen (1946/47) 1959 – 1989/90 (1995/96), Theater Instituut Nederland 2000.