Louis Davids: Volgens Louis Davids

Uit TheaterEncyclopedie
Ga naar: navigatie, zoeken

Logo eenlevenlangtheater2.jpg

Louis Davids, 1935. Foto: Godfried de Groot. Collectie TIN.


Eenlevenlangtheater Louis Davids:


Citaten van Louis Davids

Op deze website worden regelmatig citaten van Louis Davids aangehaald om een onderwerp te duiden of te illustreren, maar hieronder kunt u nog enkele andere, memorabele uitspraken van hem lezen over onderwerpen die elders op de site niet of nauwelijks aan bod komen.

Louis Davids, ca. 1925. Foto: Atelier Daguerre. Collectie TIN

Over het overlijden van zijn vader

"Eer we ’s morgens vroeg naar Rotterdam reisden, schreef ik aan onze directeur Ter Hall. Ik deelde hem mede dat onze vader was overleden en ik vroeg of wij die avond niet hoefden op te treden. Maar toen we in Rotterdam aankwamen, wachtte ons daar al zijn antwoord, dat het hem zeer aan het hart ging, doch dat er onverbiddelijke eisen waren die ons optreden noodzakelijk maakten. Diezelfde avond waren we in Haarlem terug. Ik zie nog het betraande gezicht van Henriëtte, het lijkwitte gezicht van Harkie. Mijn eigen stem hoorde ik alsof die ergens uit de verte kwam."

Geciteerd uit: Hoofdstukken uit een tingeltangelleven, Jan Feith, 1918

Over de tingeltangelartiest

"De tingeltangelkomieken uit die dagen leken op elkaar, alsof ze uit eenzelfde sjabloon afkomstig waren. Hun couplet-zangers-kostuum bestond uit een slordige zwarte broek, een geruit colbertje en dan vooral uit een hoofddeksel van onnaspeurlijke oorsprong. Ten overvloede had elke ‘karakter-komiek’ er angstvallig voor te zorgen dat het geacht publiek onmiddellijk de graad van zijn komiekerigheid snapte, dankzij een rode zakdoek, welke bij wijze van demonstratie der aanstaande komische creatie uit de zak van z’n verschoten jasje flapperde."

Geciteerd uit: Hoofdstukken uit een tingeltangelleven, Jan Feith, 1918

Over Amsterdam en Carré

"Zevenhonderd liedjes heb ik in mijn leven gemaakt. En dan nog de stukjes die ik geschreven heb. Ik loop al een tijdje mee! En jullie weten dat ik Amsterdammer ben, ook al ben ik in Rotterdam geboren. Carré, ik heb hier wat beleefd. Ik herinner me nog hoe we na het specialiteitenprogramma een ‘schets’ speelden waarbij ik auteur, acteur en regisseur was. Van de zolder haalden we de rommel voor de montering, en er stond wat op die oude balletzolder!"

Geciteerd uit: De kleine man die je nooit vergeet, het leven van Louis Davids, Johan Luger en H.P. van den Aardweg, 1949

Over zijn zus Heintje

"Deze zeer ongebruikelijke meetkunstige figuur zou op het toneel nog een geringe kans hebben aannemelijk te worden, wanneer Heintje talent had en kon zingen. Maar dat is niet het geval. Voor het overige is het een beste meid en het zou me plezier gedaan hebben, wanneer John Weill haar en niet Rika gekozen had. En ik vind het ook stom van hem, dat hij dat gedaan heeft, want met een vrouw van de vorm van Heintje kan een beetje handig goochelaar schatten verdienen. Hij zou haar langwerpig kunnen goochelen, driehoekig, rond…En de mensen zouden zich onophoudelijk een koliek lachen!"

Geciteerd uit: De kleine man die je nooit vergeet, het leven van Louis Davids, Johan Luger en H.P. van den Aardweg, 1949

Over de grote toneelspeelkunst

"Ik heb routine genoeg om het er draaglijk af te brengen, maar daarmee is alles gezegd."

Geciteerd uit: Algemeen Handelsblad, P. Kloppers, 2 juli 1939

Over Pisuisse

"Ik heb wel met Pisuisse, die ik zeer bewonder, opgetreden, maar zijn stijl en de mijne lijken niet op elkaar. Pisuisse had destijds dit voordeel boven mij, dat hij een keuze kon doen uit het hele internationale repertoire. Hij heeft zelf niet veel geproduceerd, maar wat hij gemaakt heeft, is dan ook goed. Overigens leed hij aan dezelfde kwaal als ik ook dikwijls: het publiek komt niet voor iets waar je zelf voldoening van hebt."

Geciteerd uit: Het Vaderland, Menno ter Braak, 4 augustus 1935

Over optreden voor het gewone volk

“Het is prettig om voor het volk op te treden. Ik weet zo langzamerhand wel wat het volk wel en wat het niet wil horen. Al dat propagandagedoe, zoals de nationale verbetering van de volkszang, daar lopen de zalen bij leeg. Voor het volk wens ik het echte, goede cabaret.”

Geciteerd uit: Brabants Nieuwsblad, 4 juli 1964

Over zijn tijd als wonderkind

"Een beroerling was ik, een misbaksel. Hoe kon het ook anders. Ik verdiende in die dagen bijna helemaal alleen het brood voor het gezin. Bijna vijfendertig gulden per dag. Iedere avond zong ik mijn liedjes. Ik werd met applaus, liefkozingen en snoeperijen overladen, terwijl vier decoratieve dames de hele avond als achtergrond op stoelen op het toneel zaten. Bünhe-zitten noemde men dat. Mijn moeder was een van die dames. Al op mijn veertiende besefte ik wat een onhandelbaar, misselijk, verwaand, afschuwelijk bedorven, grote mensen na-apend mormel ik was. Maar goddank kon ik de weg van het wonderkind nog verlaten."

Geciteerd uit: Brabants Nieuwsblad, 4 juli 1964

Over de ware komiek

"Eenvoud is je ware ik. Een heleboel komieken zoeken het in een roos neusje. Maar als je in het leven een komiek mens tegenkomt, heeft hij ook zelden een pruikje op of een rode neus."

Geciteerd uit: De Telegraaf, 1 juli 1939

Over cabaret

"Ik ben een soort liedjes gaan schrijven voor de meer en voor de minder intellectuelen, beiden. De ‘upper ten’ hebben d’r net zo goed wat aan als de gewone arbeiders. Eigenlijk is het cabaret nog niet genoeg gegroeid. We staan nog aan het allereerste begin. Ik wil ook de revue verbeteren, ik wil een meer literaire revue gaan schrijven. Margie en ik, we staan eigenlijk op twee benen: café-chantant, revue, operette, cabaret en komedie."

Geciteerd uit: En nu de moraal van dit lied, 75 jaar Nederlands cabaret, Wim Ibo, 1970

Over zijn tournee in Engeland

“Door de omgang met variétécollega’s had ik wel een aardig mondjevol Duits en ook wel wat Frans opgestoken, maar in het Engels sprak ik geen twee dozijn woorden. En mijn zuster helemaal geen woord. Een toneelspeler moet soms echter evengoed koopman zijn. Wij artiesten handelen in het artikel lichte kunst. En daar ontwaakte ineens mijn koopmansbloed. Misschien werkte daar nog wel in me het oude familiebloed – waren wij Davidsen van huis uit geen venters en straatkoopluitjes geweest? Dus zei ik: Top!”

Geciteerd uit: En nu de moraal van dit lied, 75 jaar Nederlands cabaret, Wim Ibo, 1970

Over zijn ziekte

"Koorts, elke avond. Zenuwen die daardoor overprikkeld waren tot het uiterste. Steeds die angst: ik kan niet meer. Ik kan niet. Merken ze het? Ze zullen niets merken! Rust. Kalm ademen. Eén, twee. In, uit. Soms gleed ik neer, hield me vast aan het gordijn als het optreden voorbij was. De man aan de touwen kon niet ‘halen’ en je kon de verwondering van het publiek in het applaudisseren horen. Dan lag ik in mijn kleedkamer, nam druppels en sidderde voor het ogenblik dat ik weer voor de gordijnen moest."

Geciteerd uit: PS, Wim Ibo, 7 september 1960

Over zijn afkomst

"Onze familie komt uit de onderste lagen van de bevolking. Ik stam uit een geslacht van kleine marktlui en straatventertjes. Allen goed joods. Mijn vader zou aanvankelijk opgeleid worden voor rabbijn, maar het leven is een grimmige meneer in het variété. Maakt het eigenlijk veel uit? Als rabbijn zou hij een goed mens zijn geworden en als artiest is hij dat ook geweest."

Geciteerd uit: Het Vrije Volk, 2 juli 1949

Over zijn nagedachtenis

"Ik hoop dat als ik er niet meer zal zijn, mijn liedjes steeds in herinnering zullen blijven."

Geciteerd uit: Rotterdam herdenkt Louis Davids, 1983