Louis Bouwmeester: Repertoire - Volkstoneel

Uit TheaterEncyclopedie
Ga naar: navigatie, zoeken

Logo eenlevenlangtheater2.jpg

Louis Bouwmeester als Herodes. Foto: Frits Geveke. Collectie TIN.

Eenlevenlangtheater Louis Bouwmeester:

Volkstoneel

Als kind stond Louis Bouwmeester al op de planken, al was hij toen nog niet altijd even succesvol. Zijn vader, de toneelspeler Louis Rosenveldt, gaf hem les waarna hij het vak verder in de praktijk leerde. Rosenveldt had zijn eigen, reizende gezelschap. Ook Louis' moeder, Louisa Francina Maria Bouwmeester, speelde bij dit gezelschap.

Salon des Variétés in de Amstelstraat. Aquarel van J.M.A. Rieke uit 1891.

Het min of meer officiële begin van Bouwmeesters toneelcarrière viel in het seizoen 1861/1862, toen hij door I.P. Boas en Nathan Judels geëngageerd werd in hun Salon des Variétés aan de Amstelstraat te Amsterdam. Zijn eerste rol van betekenis aldaar was Fridolin in De gang naar de ijzersmelterij (naar Schillers ballade door Franz von Holbein) dat op 19 december 1861 in première ging.

Vaak hielden Boas en Judels hun stukken maar één week op het repertoire. In die ene week werd overdag het nieuwe stuk ingestudeerd, en 's avonds het andere stuk gespeeld.

Louis Bouwmeester sr. als Phidias in Marmeren beelden, ijskoude harten , Gezelschap Boas en Judels, 1862. Foto: C. Marcussen. Collectie TIN.

Bouwmeesters echte doorbraak kwam een jaar na Fridolin met een dubbelrol die hij op het laatste moment van een collega had overgenomen: Phidias-Raphaël in Marmeren beelden, ijskoude harten (Les filles de marbre) van Th. Barrière en L. Thiboust op 22 december 1862. Na deze rol speelde hij alleen nog maar hoofdrollen in de toen bijzonder populaire melodrama's zoals De gebochelde (P. Féval), Margot de bloemenverkoopster (F. Dugué en A. Anicet-Bourgeois), Het gebed der schipbreukelingen (Ph. F. P. Dumanoir) en De twee weezen (A. d'Ennery en E. Cormon). In het seizoen speelde het gezelschap van Boas en Judels ook op kermissen.

In het voorjaar van 1866 werden de meeste kermissen verboden omdat een choleraepidemie zich over het land verspreidde. Voor veel toneelgezelschappen, die voor de zomer al een toer langs de kermissen gepland hadden, was dit een catastrofe. Veel moesten er worden ontbonden, zo ook het gezelschap van Boas en Judels. Bouwmeester vormde samen met enkele andere werkloze acteurs en actrices een eigen troep. Ook Louis Rosenveldt, Bouwmeesters vader, sloot zich bij het gezelschap aan. Na de zomer vestigden zij zich in toneelzaal Diligentia in de Kalverstraat (op de plek waar later de Corso-bioscoop kwam). De directie heette nu 'Louis Bouwmeester & Co.', en behalve zijn vader had Bouwmeester nog meer familieleden geëngageerd: zijn vrouw Christine la Rondelle en haar moeder Louise la Rondelle, zijn broer Frits en twee zusters Louise en Theodora, zijn halfbroer Willem, zijn tante Gezina en haar dochter. Daniël la Rondelle, de broer van zijn vrouw, leidde het vaste orkestje en schreef de muziek voor de vaudeville liedjes die gezongen werden. De komieken Eduard Bamberg en Samuel Kapper waren de enige artiesten van naam bij het gezelschap die geen familie waren.

Na de dood van Louis vader in 1867 bleven de 'kinderen' nog bijna zes jaar bij elkaar. Rotterdam was ondanks alle omzwervingen hun vaderstad, en als een echte clan woonden ze daar, in de artiestenbuurt in de zijstraatjes rond de Hoogstraat bij elkaar. In Rotterdam speelden ze stukken als het melodramatische De Bedelaarster en zwaar-romantische stukken als De Armen van Parijs, De Voddenraapster van Parijs, De Bohemers van Parijs, De Goudzoeker en Pillen van de duivel.

Place de Pays-Bas in Rotterdam, in 1869-70 de schouwburg van de Bouwmeesters.

Op een feestterrein tussen de Kruiskade en plaats waar nu het Weena is werd een verplaatsbare houten schouwburg gemaakt. Exploitant J. Doon had dat terrein de naam 'Place de Pays-Bas' gegeven, maar de Rotterdammers vonden dat te deftig en noemden het gewoon 'De tuin van Doon'. In het seizoen van 1869-1870 speelden de Bouwmeesters in deze schouwburg hun vaudeville-achtige stukken en melodrama's.

Na dit uitstapje met het eigen gezelschap, keerde Bouwmeester rond 1873 als associé weer terug bij Boas en Judels. Hij kon het grootste gedeelte van zijn Rotterdamse gezelschap meebrengen. In 1879 werd hij geëngageerd door de Vereeniging 'Het Nederlandsch Tooneel'. Hiermee kwam een einde aan de eerste periode uit zijn professionele toneelleven, die van het volkstoneel.

Foto's

Portret van Louis Bouwmeester sr. als Phidias in Marmeren beelden, ijskoude harten 107234.jpg Portret van Louis Bouwmeester sr. als Raphaël in Marmeren beelden, ijskoude harten 107248.jpg Portret van Louis Bouwmeester sr. als Raphaël in Marmeren beelden, ijskoude harten 107250.jpg Portret van Louis Bouwmeester sr. als Phidias in Marmeren beelden, ijskoude harten 107251.jpg

Louis Bouwmeester sr. als Phidias in Marmeren beelden, ijskoude harten , Gezelschap Boas en Judels, 1862. Foto: C. Marcussen. Collectie TIN.

Portret van Sophie Pauwels-Van Biene en Louis Bouwmeester sr. vermoedelijk in Blonde Els 369619.jpg Portret van Louis Bouwmeester sr. als Jacques in De twee wezen 365934.jpg

Resp. Portret van Sophie Pauwels-Van Biene en Louis Bouwmeester in Blonde Els. ca.1890. Fotograaf onbekend; Louis Bouwmeester als Jacques in "De twee wezen", 1870. Foto: Albert Greiner. Collectie TIN.

Selectie van voorstellingen Volkstoneel

Louis Bouwmeester als Jacques Frochard in 1875, albuminedruk; met de hand ingekleurde kooldruk. Foto: Albert Greiner.

  • 19 december 1861: Fridolin in De gang naar de ijzersmelterij van Frans von Holbein naar de ballade van Schiller. Gezelschap: Boas en Judels. Op zijn negentiende belandde Louis Bouwmeester, na enige omzwervingen, bij het gezelschap van Pierre Boas en Nathan Judels in de Salon des Variétés in Amsterdam. Hij tekende een vast contract voor een jaar en zijn eerste rol was die van Fridolin in De gang naar de ijzersmelterij. Volgens het overzicht dat J.H. v.d. Hoeven in 1910 over de carrière van Bouwmeester schreef, "ontving het publiek den nieuwen acteur tamelijk koel" maar "hij liet zich echter daardoor niet afschrikken en verloor geenszins den moed, hoewel hij in den beginne meerendeels ondergeschikte rollen kreeg en dikwijls zich met figureeren tevreden moest stellen." Ondanks enkele kleine rollen op jeugdiger leeftijd, wordt de rol van Fridolin als startpunt van Bouwmeesters carrière gezien.
  • 22 december 1862: Phidias-Raphael in Marmeren beelden, ijskoude harten van Th. Barrière en L. Thiboust. Gezelschap: Boas en Judels. Met: Suze Sablairolles, Pierre Auguste Morin. Louis Bouwmeester kreeg de dubbelrol van Phidias-Raphael toebedeeld omdat twee acteurs die allebei de rol van Diogenes-Desgenais wilden spelen, ook allebei de rol van Phidias-Raphael geweigerd hadden. Toen een ruzie tussen beide acteurs ontstond, en één van hen kwaad wegliep, werd bij wijze van noodoplossing de rol van Phidias-Raphael aan Bouwmeester toevertrouwd. Het was een enorme verrassing voor hem: "Ik vloog naar mijn huis en toen ik de rol, waar ik mee dweepte, gelezen en herlezen had, huilde ik als een kind, want ik begreep dat ik met die rol viel of stond. - Toen de avond van opvoering kwam, klappertande ik van angst en overspanning - hoe zal het gaan, dacht ik onophoudelijk; zal het publiek me niet schouderophalend aanhoren en zullen mijn confraters mij niet voor mijn overmoed uitlachen? Niets van dat alles; toen het gordijn opging, was mijn angst verdwenen; ik was mezelf weer volkomen meester. Het publiek, dat mij slechts betrekkelijk kleine rollen had zien spelen keek aanvankelijk vreemd op. Het eerste bedrijf werd teruggeroepen - ik mocht mee opkomen! Het tweede bedrijf werd ik tweemaal alléén teruggeroepen; de overige bedrijven waren voor mij een razend succes en toen ik na het sterftooneel in het laatste bedrijf onder spontaan gejuich zesmaal moest terugkomen, zag ik niets meer om me heen; ik had een gevoel of ik stikken zou ...."
  • 1862: Julien in De Scheepsjongen van E. Souvestre. Gezelschap: Boas en Judels
  • waarschijnlijk 1863: Henriot in Margot de Bloemenverkoopster van Bourgeois en Duguè. Gezelschap: Boas en Judels. Met: Suze Sablairolles, Pierre Auguste Morin, N. Judels, Henriëtte Corijn-Heilbron.
  • 1866: Willem in Blonde Els van W.N. Peijpers. Gezelschap: Louis Bouwmeester & Co. Met: o.a. Sophie van Biene, Louis Rosenveldt.
  • 13 december 1874: Jacques Frochard in De Twee Wezen van D'Ennery en Cormon. Gezelschap: Boas, Judels & Bouwmeester. Het melodrama De Twee weezen ging in 1874 in Parijs in première en was dè sensatie van het jaar. De Nederlandse première was op 13 december 1874, met Louis Bouwmeester in de rol van Jacques Frochard, en maakte een ware triomftocht door het land. Op de foto's is te zien hoe fotograaf Albert Greiner de neutrale achtergrond gebruikte om het decor van de voorstelling in de foto te tekenen. Albert Greiner was een Duitse immigrant die zich in 1862 als fotograaf in Amsterdam vestigde. Aanvankelijk maakte hij vooral portretten, maar sinds 1875 specialiseerde hij zich als theaterfotograaf. Hij legde Bouwmeester ook vast als Shylock in De koopman van Venetië en Koning Oedipus in Oedipus.
  • 1861-1866: De Gebochelde, De Koerier van Lyon, Het Gebed der Schipbreukelingen, De Wraak eens Zoons, De Zwarte Dokter, Ben Leil, Mardock, De Dierentemmer, De IJzervreter, De Scheepsjongen, Dag en Nacht, De Oude Korporaal, Paljas, De Man met de Wassenbeelden. Van 1861 tot 1866 speelde Louis Bouwmeester bij het gezelschap van Pierre Boas en Nathan Judels in Amsterdam. Franse volksstukken en melodrama voerden de boventoon (zie een voorbeeld van titels hierboven). Het waren stukken die Bouwmeester zijn vader, Louis Rosenveldt, vaak had zien spelen. Nadat hij bij het gezelschap in de dubbelrol van Phidias-Raphael in Marmeren beelden, ijskoude harten van Th. Barrière en L. Thiboust veel succes oogste, gaven Boas en Judels hem steeds vaker hoofdrollen te spelen. Bouwmeester zegt hierover na de première van Marmeren beelden, ijskoude harten: "Ik voelde, dat ik zeggen kon - ik ben er! - en ja! ik was er, want van toen af werd het mij zeer gemakkelijk gemaakt, mijn wakkere directeuren Boas en Judels gaven mij de ééne rol voor, de andere ná, en het Amsterdamse publiek beloonde mijn streven en droeg mij op de handen." Boas en Judels lieten de meeste stukken maar één week op het repertoire staan; in die ene week werd overdag het volgende stuk ingestudeerd, en 's avonds het andere gespeeld. In dit tempo volgden de premières elkaar met grote snelheid op en kon het publiek bijna elke week een nieuw stuk zien. Bouwmeester deed gedurende deze vier seizoenen bij Boas en Judels veel meer ervaring op dan een acteur in een latere periode waarschijnlijk in tien jaar nog niet eens zou halen. Niet alleen kreeg hij het toneelvak technisch in de vingers, maar ook leerde hij zijn weg te vinden in het vertolken van de meest uiteenlopende karakters en het uitbeelden van gevoelens en hartstochten in vele varianten.
  • 1866-1873: In 1866 richtte Louis Bouwmeester, samen met Eduard Bamberg en Jules de Boer, het gezelschap Bouwmeester, Bamberg en De Boer op. Ook Louis vader Louis Rosenveldt en andere familieleden werden bij de nieuwe troep betrokken. Als snel werd de naam veranderd in Louis Bouwmeester & Co. In eerste instantie speelden zij in Amsterdam, maar al snel werd Rotterdam hun thuishaven. De hele familie woonde in de artiestenbuurt rondom de Hoogstraat. Volksstukken en Frans melodrama bepaalden het repertoire. Ze speelden voornamelijk in een zaaltje dat eerst 'De Nieuwe Rotterdamsche Schouwburg' werd genoemd, maar in de volksmond al snel met 'De Kleine Komedie' werd aangeduid: De Bedelaarster, De Armen van Parijs, Marianne de Marketentster, Water de Genuees, De Tamboer van Napoleon I. Naast het Franse bestaande repertoire werden ook enkele oorspronkelijke stukken gespeeld: ’t Was maar een Loods van Arie Ruysch, Het Huishouden van Jan Steen van Marten Westerman, Blonde Els van W.N. Peijpers. Van januari tot april 1869 week de troep korte tijd uit naar Amsterdam en speelde in het theater Tivoli in de Nes. Ze speelden het stuk Is sympathie aangenaam of lastig? en enkele stukken die ze eerder in Rotterdam gespeeld hadden. Eind april keerde het gezelschap terug naar de havenstad en speelde daar in de zomer van 1869 en die van 1870 in de verplaatsbare houten schouwburg 'Place des Pays-Bas', in de volksmond beter bekend als 'De Tuin van Doon'. In de zomer van 1869 speelde Bouwmeester in de Amsterdamse zomerschouwburg Tivoli van Willem Koster voor het eerst zijn later beroemd geworden rol in De Matroos. Maar als directeur van het gezelschap had Louis Bouwmeester niet altijd tijd om zelf mee te spelen, zijn broer Frits en zus Doortje zaten wel in praktisch elk stuk. Op het repertoire stonden onder andere: Tijl Uilenspiegel in een vaudeville-bewerking, De reis om de wereld in tachtig dagen, De Non van Krakau. De Non van Krakau werd door sommige katholieken als aanstootgevend ervaren en een groepje Schiedamse katholieke herriemakers kwam naar Rotterdam om de voorstelling te verstoren. Het gevolg was dat 'De Tuin van Doon' gesloten moest worden, en Louis Bouwmeester zijn directeurschap neer moest leggen. Zijn broer Frits nam zijn taken over, en het gezelschap zou korte tijd Frits Bouwmeester & Co. heten. De troep speelde opnieuw in de Rotterdamse Kleine Komedie. Gedurende drie seizoenen voerden ze er spektakels, Franse melodrama's en vaudevilleachtige stukken op als: De dochter van de Galeiboef, De Goudzoeker, Pillen van de duivel. Op het affiche van het laatstgenoemde stuk stond Louis Bouwmeester al weer als directeur aangekondigd. Een toevallige ontmoeting met Nathan Judels op de boot naar Dordrecht leidde ertoe dat Bouwmeester terugging naar de Salon des Variétés en compagnon werd van zijn vroegere werkgevers Pierre Boas en Nathan Judels in Amsterdam. Hij werd er directeur/regisseur en kon het grootste gedeelte van zijn Rotterdamse troep meenemen.
  • 1875: Narciss Rameau in Narciss Rameau van A.E. Brachvogel. Gezelschap: Boas, Judels en L. Bouwmeester. Met: o.a. Henriëtte van Engers.
  • 1873-1879: Op de boot naar Dordrecht liep Louis Bouwmeester zijn oude werkgever Nathan Judels bij toeval tegen het lijf. Met een aantal familieleden had Bouwmeester al een paar jaar zijn eigen gezelschap, maar hij was toe aan wat verandering. Hij accepteerde dan ook graag het aanbod van Judels om directeur/regisseur bij Boas en Judels te worden. Het gezelschap was de huisbespeler van de Amsterdamse Salon des Variétés. Het repertoire bestond uit oude bekenden en enkele nieuwere stukken: Marmeren Beelden, IJskoude Harten, De Scheepsjongen, De Korporaal, De IJzervreter, Dertig Jaren, of De Nacht van de dertiende November, Laurierboom en Bedelstaf, De Twee Wezen, Michael Strogoff, Narciss. September was kermismaand en zoals gebruikelijk exploiteerde de directie ook nog een tent, de zogenaamde Nieuwe Schouwburgloge. De tent stond op het Koningsplein, met de ingang naar de Herengracht opgesteld. Louis Bouwmeester en zijn zus Doortje speelden in deze kermistent de hoofdrollen in de kaskraker van dat moment: Het geheim van een waanzinnige, of De dochter van de veroordeelde. De voorstelling was zo'n succes, dat zij na afloop van het kermisseizoen doorgespeeld werd in de Salon des Variétés.


Bron: "De Bouwmeesters. Kroniek van een theaterfamilie" van Simon Koster (Assen 1973) en "Louis Bouwmeester. 50 jaren tooneel 1860-1910". Een overzicht door J.H. v.d. Hoeven (Amsterdam 1910).