Hans Croiset: Biografie - Het professionele begin

Uit TheaterEncyclopedie
Ga naar: navigatie, zoeken

Logo eenlevenlangtheater2.jpg

Hans Croiset, 1965. Foto Godfried de Groot. Collectie TIN.


Eenlevenlangtheater Hans Croiset:

Het professionele begin

Hans Croiset, 1960. Fotograaf onbekend. Collectie TIN.

In 1953 kreeg Hans Croiset bij het Rotterdams Toneel een aanstelling als volontair, gebruikelijk voor nieuwkomers zonder toneelschooldiploma. Het volontairschap duurde drie jaar, net zolang als de opleiding aan de toneelschool, de vergoeding was karig. Omdat het Rotterdams Toneel ook in seizoen 1953-1954 vanuit Amsterdam zou opereren, ging Croiset bij 'bomma' (oma) Verstraete inwonen. Vanaf haar etage in de 's-Gravesandestraat liep hij in augustus 1953 samen met zijn vader naar de eerste gezelschapsbijeenkomst van dat seizoen. Met de woorden: 'En nu moet je het verder zelf doen,' liet Max hem achter bij de ingang van Café Modern. Ko van Dijk - die op dat moment net aan kwam lopen - ontfermde zich over hem, en zou dat de rest van het seizoen blijven doen.

Het was in die jaren gebruikelijk om het seizoen, speciaal voor de abonnementshouders, te openen met een 'spectacle coupé', een soort bonte avond met scènes uit producties van het afgelopen seizoen. Croiset kreeg vier rolletjes toebedeeld, zonder of met slechts een paar regels tekst.

Ko van Dijk als Hendrik IV bij het Rotterdams Toneel (1954). Collectie Peter-Jan van Dijk.

Twee daarvan, in Hendrik IV van Luigi Pirandello en in Muizen en mensen naar de roman van John Steinbeck, zou hij de rest van dat seizoen blijven vertolken. Muizen en mensen werd ook het eerste stuk waarin hij samen met zijn vader op het toneel stond. Bij de repetities deed zich dus ineens het probleem voor hoe hij 'pappa' in het openbaar moest aanspreken. Het werd 'Max', maar helemaal gelukkig was hij er niet mee; alsof hij afscheid had genomen van zijn vader. Verder werd hij nog gecast in De getemde feeks, Mariken van Nieumeghen en De begrafenis.

Het werd een leerzaam jaar, vooral omdat Croiset veel in de nabijheid van Ko van Dijk verkeerde. "Ko heeft me alles van het vak geleerd: kijken, staan, lopen, helder praten. Altijd hield hij me in de gaten. Toen ik weer eens een rol van een zieke acteur op had moeten nemen, stond hij me na afloop op te wachten met een reep chocolade. "Goed gedaan jongen," zei hij dan." Daarbij gaf Van Dijk de jonge volontair monologen op die hij hem in zijn kleedkamer liet voorspelen. "Vanavond kijken," luidde het commentaar steevast en vanuit de coulissen keek Croiset dan toe hoe Van Dijk zo'n monoloog indeelde en uitspeelde. Belangrijk was ook dat Van Dijk hem benoemde tot zijn 'persoonlijke assistent' bij het Franse boulevardstuk Ik heb je lief Valerie van Marcel Achard. Van Dijk voerde de regie en speelde een hoofdrol. Croiset moest de mise-en-scène optekenen, en was daarbij stand-in als Van Dijk achter de regietafel plaatsnam.

Croisets toekomst als acteur hing na dat eerste jaar aan een zijden draadje. Terwijl hij in de vroege zomer van 1954 — bang dat zijn toneelcarrière maar één seizoen zou duren — koortsachtig op zoek was naar een mogelijkheid om zijn loopbaan voort te zetten, werd hij echter gebeld vanuit Rotterdam. Men had nog een acteur nodig om te figureren bij filmopnamen die later gebruikt zouden worden in het stuk Assepoester in Wallstreet. Croiset greep deze kans met beide handen aan: als hij op die filmbeelden te zien was zou hij automatisch ook in de voorstelling zitten. Zijn tweede jaar als volontair was daarmee veilig gesteld.

Croisets tweede seizoen werd op 4 september 1954 geopend met Assepoester in Wallstreet waarin hij zijn rolletje als reporter met verve vertolkte. Twee maanden later was de première van De merkwaardige meneer Pennypacker, een situatieklucht over een man met twee huwelijken en maar liefst zeventien kinderen. Ook in de Nieuwjaarspremière, het blijspel Fanny van Marcel Pagnol, gaf hij acte de présence, al was het maar met drie regels tekst. Zijn optreden in dit lichtvoetige repertoire was blijkbaar van dien aard dat de leiding van het Rotterdams Toneel het aandurfde om hem een hoofdrol toe te vertrouwen in het veel serieuzere Thee en sympathie van Robert Anderson, dat voor maart 1955 gepland stond.

Lia Dorana en Hans Croiset in Thee en sympathie, 1955. Foto: Lemaire en Wennink/MAI. Collectie TIN.

Croiset vertolkte in dit stuk de rol van Tom Lee, een zeventienjarige kostschooljongen die voor homoseksueel wordt aangezien en om die reden door zijn leraren en zijn klasgenoten buitengesloten wordt. De enige bij wie hij in zijn ontreddering terecht kan is Laura, de vrouw van een van zijn docenten. Als een bezoek aan een prostituee - waarmee hij aan zichzelf en de buitenwacht wil bewijzen dat hij heteroseksueel is - mislukt, "biedt Laura zich liefdevol aan en redt zij de jongen van zelfmoord". De première werd een triomf voor het hele ensemble, maar vooral voor Croiset en Lia Dorana, die de rol van Laura voor haar rekening nam. De recensenten waren vol lof. Max Croiset, die ook in de zaal had gezeten bij de première, was veel minder royaal met complimenten. Hij had daarin nooit uitgeblonken, volgens Croiset: "Integendeel. Heel doelgericht vertelde hij mijn broer hoe goed ik was, en mij hoe goed hij Jules wel niet vond. Dát helpt..." In dit geval beloonde hij zijn zoon met vijfentwintig gulden maar hij liet niets los over wat hij van de voorstelling gevonden had. Thee en sympathie werd in Het Vaderland als "een van de beste, zo niet de beste (Rotterdamse) voorstelling" van dat seizoen betiteld. Reden genoeg om het stuk in seizoen 1955-1956 op het repertoire te houden.

Ton Lutz en Ina van Faassen in ‘Een bruid in de morgen’, 1955. Copyright: Lemaire en Wennink/MAI. Collectie TIN.

Omdat Anton Ruys in mei 1955 overleden was, was het Rotterdams Toneel op zoek gegaan naar versterking voor de artistieke leiding. Het werd de 36-jarige acteur en regisseur Ton Lutz, die van De Nederlandse Comedie kwam. Met Ton Lutz diende zich een nieuwe generatie regisseurs aan met een totaal andere manier van werken. Lutz leek in niets op de dictatoriale toneelvaders die opstoven als je niet onmiddellijk speelde wat zij in hun hoofd hadden. Zijn aanpak was veel losser en humaner. Om te beginnen kregen de acteurs niet alleen hun eigen rol, maar het hele script in handen. Repeteren werd nu vooral veel praten over het stuk: samen zoeken naar de betekenis van bepaalde scènes en de juiste invalshoek. Lutz stond open voor wat de acteurs aandroegen en maakte dankbaar gebruik van ideeën die goed bleken. te werken. Croiset ervoer het werken met Lutz als een revelatie. Zijn rol in diens regie van Een Bruid in de morgen werd met veel lof ontvangen.

In de vijf seizoenen die Croiset daarna nog aan het Rotterdamse gezelschap verbonden bleef, zou hij het succes van Thee en sympathie en Een bruid in de morgen niet meer evenaren. Een van de weinige successen was de rol van Kostja in De meeuw (Tsjajka) van Anton Tsjechov in 1960. Om Tsjechovs honderdste geboortedag luister bij te zetten, had het Rotterdams Toneel Pjotr Sjarov voor een gastregie uitgenodigd. In een interview uit 1974 noemde Croiset deze toen al legendarische regisseur, leerling en de gewezen assistent van Konstantin Stanislavski, "een beestmens [en] een slavendrijver, maar ook een regisseur van Gods genade". Iemand die de ene dag het ene beweerde en de andere dag het tegenovergestelde, maar die je ook dingen liet doen die je zelf niet voor mogelijk had gehouden. De repetities waren van een ongekende intensiteit. Uiteindelijk wist Croiset Sjarov alleen tevreden te stellen in de gevoelige scènes met zijn moeder en zijn oom, gespeeld door Max die dat seizoen bij het Rotterdams Toneel was teruggekeerd. Kostja de toneelvernieuwer liet hij - naar het oordeel van Sjarov - echter onvoldoende zien. Hoewel Croiset zijn herinneringen aan de repetitieperiode van De meeuw zo gaaf mogelijk probeert te houden, is zijn carrière er nauwelijks door beïnvloed: "Die ene keer is te weinig geweest, jammer genoeg. Ik had drie of vier keer onder hem moeten werken om er door veranderd of verbeterd te kunnen warden". Maar zijn bewondering voor Sjarov was groot.

Max Croiset en Hans Croiset in ‘De Meeuw’, 1960. Foto: Lemaire en Wennink. Collectie TIN.

Omdat het succes van zijn vertolkingen in Thee en sympathie en Een bruid in de morgen hem voor zijn gevoel was komen aanwaaien, was er bij Croiset behoefte ontstaan om zich ook op een andere manier te doen gelden. Het steeds maar najagen van die ultieme acteerervaring waarbij tijd en ruimte zijn opgeheven - een gevoel waardoor hij tijdens Een bruid in de morgen één keer was overvallen - leek hem te weinig om een carrière mee te vullen. Op zijn Amsterdamse zolderkamer had Croiset zich door de complete toneelbibliotheek van zijn grootvader heen gewerkt; in het wereldrepertoire voelde hij zich intussen dus redelijk thuis. Hij had ook veel toneel gezien.

De franse toneelschrijver Jean Genet.

Croiset was een vaste bezoeker van het Holland Festival en na zijn tweede Rotterdamse seizoen was hij naar Parijs gegaan om zich onder te dompelen in de Franse theatercultuur. Een naam die hij geregeld in Franse literaire bladen tegenkwam was die van Jean Genet. Hij was gefascineerd en vond dat ook Nederland kennis moest nemen van dit nieuwe en vernieuwende repertoire. Hij vroeg Ton Lutz of hij een 'aangeklede' reading van Het balkon mocht organiseren, destijds een nieuwigheid. Lutz gaf onmiddellijk toestemming en al snel had Croiset een grote groep jonge acteurs om zich heen verzameld die graag wilde meewerken. De vertaling bracht hij vervolgens onder hoge druk, tussen repetities en voorstellingen door, zelf tot stand. De reacties waren enthousiast: "Hans Croiset en de zijnen hebben alle eer van hun werk gehad" en "terecht kregen de acteurs en actrices na afloop langdurig applaus". Belangrijker nog was dat er werd geschreven: "Dit initiatief van jongeren verdient de volle steun. Het ware te wensen dat meer grote gezelschappen de jonge leden op deze manier een kans zouden geven, niet alleen omdat dan werk aan bod komt dat in Nederland anders niet gespeeld wordt, maar ook omdat zo door de toneelleiders van morgen ervaring kan worden opgedaan."

Gesteund door dit succes vroeg Croiset aan Lutz of hij met Hans Boswinkel een officiële Werkgroep Rotterdams Toneel op mocht richten. De Werkgroep kwam er en Croiset werd met de organisatie belast. "We hebben in nauwe samenwerking met de directie van de 'Grote Zaak', elkaar gecontracteerd voor vier premières, elkaar twee maanden repetitietijd beloofd en naarstig stukken uitgezocht, bij voorkeur Nederlandse én stukken die, om welke reden dan ook, niet op het repertoire van de grote gezelschappen passen." (ReperToire, oktober 1960)

Cover van het boek 'The Blacks: a clown show' van Jean Genet, 1960.

Die vier premières zouden er in het eerste seizoen uiteindelijk drie worden: De gelijkbenigen van de Vlaming Piet Sterkx in een regie van Hans Boswinkel, De psychologische test van W.F. Hermans in een regie van André van den Heuvel en De negers van Genet in regie en vertaling van Croiset zelf. Ze konden stuk voor stuk op redelijk wat persaandacht rekenen en de teneur van de reacties was op z'n minst welwillend.

Met al zijn organisatorische werkzaamheden voor de Werkgroep, de vertaling en de regie van De negers én de twee rollen die hij speelde bij de 'Grote Zaak', leek de agenda van Croiset voor seizoen 1960-1961 meer dan gevuld. Maar hij was ook nog actief in het studententoneel, bij ontstentenis van een officiële regieopleiding in die jaren dé proeftuin voor beginnende regisseurs en nieuw repertoire. Hier ontmoette hij Agaath Witteman, met wie hij zich in de zomer van 1961 verloofde.

Het lijkt erop dat Croiset in Rotterdam kansen genoeg kreeg, maar hij was er toch niet tevreden. Hij runde dan wel de Werkgroep, maar hij had het gevoel dat Lutz dit als excuus gebruikte om hem te passeren bij de verdeling van de mooie rollen. Daarbij was de toekomst van de Werkgroep onzeker geworden. Ton Lutz zou per 1 september 1962 opgevolgd worden door Rob de Vries, de artistiek leider van Toneelgroep Theater, die met een groot gedeelte van zijn ensemble naar Rotterdam zou overstappen. Wat te doen?

De Nederlandse Comedie leek een aanlokkelijke optie: Ramses Shaffy — de jeune premier van het gezelschap — was richting Rome vertrokken, en de Stadsschouwburg aan het Leidseplein was natuurlijk hét theater van Nederland. Daarbij had leeftijdgenoot Peter Oosthoek net de kans gekregen om er als eerste van zijn generatie 'regie te voeren'. Ook dankzij de bemoeienis van Ko van Dijk bood Guus Oster, de directeur van De Nederlandse Comedie, Croiset een engagement aan. Hij kon er per 1 augustus 1961 aan de slag. Toen Croiset in Amsterdam arriveerde was hij vooral geïmponeerd door de omgeving en de atmosfeer in de gangen en de kleedkamers van de Stadsschouwburg, maar met name door de kwaliteit van het Amsterdams ensemble.

Tekst afkomstig uit het boek 'Hans Croiset, theatermaker' van Rob van der Zalm i.s.m. Xandra Knebel. Theater Instituut Nederland in coproductie met P.S. Items, 2005.