Fien de la Mar: Biografie - De vooroorlogse gloriejaren

Uit TheaterEncyclopedie
Ga naar: navigatie, zoeken

Logo eenlevenlangtheater2.jpg

Fien de la Mar, 1935. Foto: Jacob Merkelbach. Collectie TIN.


Eenlevenlangtheater Fien de la Mar:

De vooroorlogse gloriejaren

Fien de la Mar in 1932. Foto: P.H. Kouw. Collectie TIN.

Na prachtrollen bij het Rotterdamsch Hofstadtooneel, onder meer in Bredero’s Moortje als ‘Mooy Aal’, verlaat Fien de la Mar in 1932 de door haar geliefde toneelleider en regisseur Cor van der Lugt Melsert. Zij geeft aan zich meer te willen toeleggen op het cabaret: “Dat brengt natuurlijk wel typische moeilijkheden met zich mee, want het echte, goede cabaret is eigenlijk in ons land zoo goed als verdwenen. Dancings, bioscopen hebben het verdrongen, althans voor een groot gedeelte. Dus zal ik dan ook wel in groote bioscooptheaters gaan optreden; dat is in elk geval beter dan in tweederangs cabaret-voorstellingen” (Tooneelspiegel 1932).

Die overgave aan het cabaret laat nog even op zich wachten als Fientje samen met Jan van Ees en Johan Kaart onder de naam Het Nieuwe Tooneel een toneelgroepje begint met het Amsterdamse Centraal Theater als thuishaven. Met stukken als Zullen we ruilen en Jij… en geen ander, waarin naast het acteursdrietal ook actrice Minny Erfmann speelt, oogst zij veel lof. Het Nederlandse toneel maakt in deze jaren echter een beroerde tijd door. Het afnemende enthousiasme onder het publiek is volgens Fientje niet alleen te wijten aan de crisistijd, maar ook aan de ensembles: “We moeten weer terug naar den tijd van het echte spèl, zooals mevrouw Mann dat gaf”, citeert De Telegraaf de betrokken steractrice (27 oktober 1933). Voor dat toneelspel zou de alom bewonderde en beminde Fientje ook in de daaropvolgende jaren veel tijd vrij blijven maken. Zo verschijnt zij onder andere als ‘Marianne’ in het door het Nederlandsch Tooneel opgevoerde stuk Delila en en speelt zij in het eerste jaar van de bezetting haar eerste Shakespeare-rol (Katharina in De getemde feeks) bij Albert van Dalsums Studio.

Fien de la Mar in 1935. Foto: Jacob Merkelbach. Collectie TIN.

Ruimte voor cabaret is er volop vanaf midden jaren dertig, wanneer Fientje haar eigen cabaretensembles - De Blokkendoos en Ensemble Fientje de la Mar - opricht. Bijgestaan door onder andere Corrie Vonk, Jan van Ees, Ko van den Bosch en Loet Steenbergen wisselt de vedette buitenlandse cabaretklassiekers, Louis Davids-potpourri’s en onnavolgbare imitaties van onder meer Marlène Dietrich af met eigen repertoire. Het meest succesvolle materiaal wordt aangeleverd door de jonge tekstschrijfster Martie Verdenius. Na wat wisselingen wordt de plaats van vaste pianist ingenomen door Jo Spiers die niet alleen zijn eígen handen goed in de gaten zou houden. Het succes kan niet op; met perskreten als “superieur” en “subliem” wordt het cabaretdier de hemel in geschreven.

Inmiddels is er naast dat inmense theatersucces een nieuw, door iedereen vol spanning in de gaten gehouden genre waar Fientje de la Mar als geen ander in uitblinkt: film. “Wat niemand durfde te dromen is eindelijk uitgekomen, de filmartiesten stromen naar Duivendrecht met spoed - naar Hollandsch Hollywood”. Het is een fragment uit Fiens beroemd geworden lied over de legendarische Cinetone-studio’s in Duivendrecht, waar de eerste geluidsfilms van eigen bodem worden opgenomen. De Nederlandse film maakt begin jaren ’30 een gigantische bloei door. Het filmpubliek van het eerste uur komt niet zozeer naar de bioscoop gesneld vanwege de inhoud van de films; mensen willen vooral hun geliefde artiesten op groot doek zien. Johan Kaart, Louis Davids, Sylvian Poons, Aaf Bouber. En in het bijzonder: Fientje de la Mar.

Via het celluloid bereikt de diva vanzelfsprekend een groter publiek dan in het theater en dus rijst haar ster nóg hoger. Zij maakt haar filmdebuut als Toffe Jans in De Jantjes (1934) , in de regie van Jaap Speyer. Een tweede ‘Jordaanfilm’ volgt: Bleeke Bet (1934), de bewerking van het theaterstuk dat vader Nap tweeëntwintig jaar eerder op de planken had gebracht als directeur van Het Hollandsch Operette Gezelschap. Tussen overbekende liedjes uit het Amsterdamse Jordaanleven - onder andere ‘O, fijne Westertoren’ en ‘Sallie met de roomijscar’ - zingt Fientje voor het eerst het door Jacques van Tol speciaal geschreven nummer dat haar lijflied zou worden ‘Ik wil gelukkig zijn’. “Als zij in Bleeke Bet haar lijflied 'Ik wil gelukkig zijn' zong, liepen de rillingen over je rug. Zo intens en ontroerend, daar zijn bijna geen woorden voor”, herinnert de in de tijd van de filmvertoning heimelijk verliefde Wim Ibo zich op latere leeftijd (Elsevier 1990).


Fien de la Mar, ca. 1933. Foto: Jacob Merkelbach. Collectie TIN.

“Nauwelijks sta je met één been op de film, of er wordt al gefluisterd dat je in Hollywood zit” (Provinciale Groningse Courant 1934), zo ontzenuwt Fien zelf de geruchten van een overzeese sprong die na haar overweldigende filmstart direct de ronde doen. Veel meer laat zij niet los over haar liefde voor dat magische nieuwe genre. “Leuk werk”, “interessant” en “ik mag dat gedoe wel”; met die informatie van Nederlands eerste echte ‘moviestar’ moeten de zeer hongerige interviewers het doen. Na haar Jordaanfilms duikt de diva in razend tempo op in andere kaskrakers: in één jaar tijd schittert zij in Op stap, De big van het regiment en Het leven is niet zo kwaad. Een jaar later, in 1936, volgt Klokslag Twaalf, de Nederlandse bewerking van een Franse film die in Parijs wordt opgenomen. Na de goed ontvangen ‘detective’ De spooktrein in 1939, sluit Fien de la Mar haar indrukwekkende filmcarrière af met de film Ergens in Nederland die snel na de première in 1940 zou worden verboden door de Duitsers.

Als acteurs vanaf het voorjaar van 1942 niet meer kunnen werken zonder verplicht lidmaatschap van de door de bezetters geïnstalleerde Kultuurkamer, trekt Fientje de la Mar zich - in navolging van Albert van Dalsum bij wiens gezelschap Studio zij op dat moment is aangesloten - tot na de oorlog terug van het toneel.