Eric Schneider: Biografie - Kindertijd

Uit TheaterEncyclopedie
Ga naar: navigatie, zoeken

Logo eenlevenlangtheater2.jpg

Eric Schneider. Foto: Particam/MAI. Collectie TIN.

Eenlevenlangtheater Eric Schneider:

Kindertijd

Vader en moeder Schneider, met Eric voor in het wagentje en achter hem zijn broer Carel Jan. Thuis in Batavia, ca. 1936. Herkomst: Privécollectie.

Eric Schneider werd op 30 augustus 1934 geboren in Batavia (nu Jakarta) in wat toen nog Nederlands-Indië heette. Zijn vader zat in Nederland in het onderwijs, maar had wel zin wat avontuur, en in 1931 kwam hij met zijn vrouw naar Indië, waar hij als leraar Duits aan de slag kon. Eric had een twee jaar oudere broer, Carel Jan, de latere schrijver F. Springer en zou vijf jaar later nog een jonger broertje krijgen, Hans, die later directeur zou worden van het Oudheidkundig Museum in Leiden.

Het gezin leidde in de jaren dertig een vrij zorgeloos leven zoals zoveel Nederlanders dat toen in Indië leidden: een luxe wereld vol recepties, tennis, dansfeesten, een prachtig huis, bediendes. Vader en moeder Schneider hadden tegengestelde karakters: vader was heel ernstig, serieus, eigenlijk een sombere man. Hij was altijd aan het studeren. Moeder schreef kindertoneelstukken die thuis werden opgevoerd. Ze was nuchter en vond dat je niet moest zeuren en was vooral een zonnig en optimistisch mens. Ze hield van zingen en leerde Eric tapdansen met blikjes onder zijn voeten. Zijn grootste liefde was toen echter tekenen. Hij is het zijn hele leven blijven doen.

Voorzijde boek 'Een tropische herinnering', 2013. Met Eric Schneider op de arm van zijn baboe. Zijn broer Carel Jan op het muurtje. Uitgeverij Cossee.

Schneider noemt in verschillende interviews een Indische jeugd 'de mooiste jeugd die je kunt beleven'. Dat zat hem natuurlijk in het weer, de baboes, de gezelligheid, het altijd buiten spelen. Bediendes namen hun eigen kinderen mee, het was één grote familie. "In Indië was je altijd buitenshuis. Iedereen die daar vandaan komt, háát dit weer. Haat het echt. Je moet ook niet vergeten: hoeveel Nederlandse kindertjes de eerste drie, vier jaar van hun leven op de heup van de baboe hebben gezeten. Dat is godverdorie niet niks. Geen één kind hier in Holland zit bij zijn moeder op de heup. Er zijn nog foto’s van mij, altijd op de arm van de baboe. Daar is iets .... Dat is niet meer weg te cijferen, natuurlijk." (Haagse Post, 22 november 1980) "Al jong speelde ik in toneelstukjes die mijn moeder schreef en regisseerde. Een gelukkige verjaardag of Sinterklaasavond onder de palmen heetten die toneelstukjes, waaraan kinderen uit de buurt meededen. Daar zat je dan met een ijsmuts met zo'n pompoen erop en wanten aan op 5 december Sinterklaas te vieren in de tropen." (NRC Handelsblad, 15 augustus 2013).

Alles veranderde toen de oorlog uitbrak en het gezin Schneider door de Japanse bezetter werd opgepakt. Vader Schneider zou aan de Birma-spoorlijn komen te werken, Carel-Jan, Eric's oudste broer, kwam met zijn tien jaar in een mannenkamp terecht en moeder Scheider belandde met haar twee jongste zoontjes in een vrouwenkamp.

Vrouwen en kinderen in een interneringskamp/jappenkamp tijdens WOII in Nederlands-Indië. Bron: website gahetna.nl.

Daar ging ze de eerste jaren door met het schrijven van toneelstukjes voor kinderen. Ook scheef ze liedjes en zong ze voor de kinderen. Het waren cabaretliedjes, over herinneringen aan Holland, het gevangen zijn. "Mijn moeder zei: 'Eric, jij hebt altijd maar dansjes gedaan en toneelstukjes opgevoerd. De hele kamptijd door. En iedereen moest kijken." (Volkskrant Magazine, 18 mei 2013) Maar later in de kamptijd werd dat minder. Moeder Schneider was vaak ziek, een paar keer zo ernstig dat voor haar leven werd gevreesd. De zorg voor haar kinderen heeft haar misschien wel doen doorzetten. Met twee jonge kinderen in het kamp moest ze simpelweg blijven leven. Uiteindelijk zouden ze het kamp alledrie overleven, net als Carel-Jan het mannenkamp weer uit zou komen en vader Schneider, als enige van de twaalf collega's met wie hij werd opgepakt, de gruwelijkheden van de Birma-spoorlijn zou overleven.

Hoewel Schneider zichzelf als een brave jongen omschrijft, "Carel-Jan, mijn oudere broer, die was moeilijk", was hij door het kampleven wel wat losgeslagen. Na de oorlog, in Nederland, heeft "mijn vader van dat kampkind weer een zoon gemaakt." "De moeders hadden geen zeggenschap meer over de kinderen. Ik heb het er nog met Willem Nijholt over gehad die bij mij in het kamp zat. Ja, je voelde je natuurlijk een heel mannetje. Elf, twaalf jaar. Ik was ontzettend brutaal en kon ontzettend goed schelden en smerige woorden zeggen. Ik weet nog goed dat we met z'n allen naar Tandjong Priok gingen. Dat was de haven van Batavia waar de boten aankwamen met de Amerikanen. Daar klommen we aan boord en stalen geld. Het waren kleine beestjes gewoon, die kinderen." (Haagse Post, 22 november 1980) "Van het kamp – in het begin een afgesloten woonwijk – herinner ik me dat ik veel speelde. Met Willem Nijholt, Marijke Merckens, Kick Stokhuyzen. Die zaten allemaal in hetzelfde kamp." (Den Haag Centraal, februari 2009) "Door het jappenkamp is een deel van mijn jeugd weggeslagen: van mijn 7de tot mijn 12de, van 1941 tot 1945. De honger en de onvrijheid, dat waren de ergste dingen." (Volkskrant Magazine, 18 mei 2013)

Werkzaamheden aan de Birma-spoorlijn, 1944. Bron: website Gahetna.nl.

Na de capitulatie van Japan op 15 augustus was de kamptijd nog niet afgelopen. De Japanners hadden zich weliswaar overgegeven aan de geallieerden, maar omdat in Nederlands-Indië geen Nederlandse of geallieerde troepen aanwezig waren, waren het de Japanners die, in opdracht van de geallieerden, de status-quo moesten bewaken, dat wil zeggen, zorgen dat de revolutionairen (veelal jonge Indonesiërs die voor een onafhankelijk Indonesië strijdden) bleven waar ze waren. De bersiap-tijd brak uit, waarin de Japanners van bezetters ineens beschermers werden. Het was een chaotische tijd die een paar maanden duurde. In Siam, bij Bangkok, werd het gezin Schneider herenigd. Daar zagen de broertjes hun vader weer terug. Eric herkende hem niet en zei 'Dag meneer'. Zijn vader had de schok van zijn leven gehad. "Mijn vader, tewerkgesteld aan de Birma-spoorlijn, heeft een vreselijk zware oorlog gehad. Hij sprak er nooit over met ons, nooit. Toen de film The bridge on the river Kwai (1957) uitkwam, namen we hem mee. De film draait. Doodse stilte. Ineens horen we hem zeggen: Allemaal gelogen. En toen hij de brug die gebouwd werd zag, zei hij: Veel te groot. Die brug was niets, hooguit vijf meter. (Bron: website Nicodeboerteksten.nl tijdens een gesprek met Eric Schneider in januari 2009)

Bioscoop Lutusca in 1949. Bron: website Gemeentearchief Rotterdam.

In 1946 kwam het gezin Schneider per schip aan in Rotterdam. Eric was voor het eerst in Nederland. Hij herinnert zich: "Toen ik in 1946 met mijn ouders uit Indonesië in Rotterdam aankwam, was het een gehavende stad. Wat toen vooral diepe indruk op mij maakte was een grote kaal gebombardeerde vlakte waarop men provisorisch een bioscoop had neergezet, die Lutusca heette. Laten we in godsnaam snel iets aan ontspanning doen voor de mensen, moet de gemeente in die eerste jaren na de oorlog gedacht hebben en toen is die bioscoop gebouwd, het moet in de buurt van het Hofplein geweest zijn. Ik herinner me ook dat ik met mijn grootvader in de tram door de stad reed en hij me wees op de gaten waar vroeger allerlei belangrijke gebouwen gestaan hadden. Ik had die gebouwen nooit gekend. Hij deed het misschien meer voor zichzelf. Een soort Weltschmerz."(VK 27-3-1971)

Het gezin vestigde zich kort in Rotterdam maar verhuisde daarna al snel naar Den Haag. Daar moest de 12-jarige Eric naar school. Het begin van een heel nieuw leven.