Column Jacques Klöters 16 februari 2015

Uit TheaterEncyclopedie
Ga naar: navigatie, zoeken

Column Jacques Klöters 16 februari 2015

Affiche Plechige Requiem Hoogmis, 1986. Deze voorstelling was een vervolg op de Plechtige Hoogmis in 1985. Collectie TIN.

Ik moest vanmorgen denken dat ik in de hel zou komen. Dat werd ons tenminste voorgehouden toen we in de kranten bekend maakten dat we een Plechtige Hoogmis zouden opvoeren in Paradiso. We waren een klein groepje voormalig katholieken waaronder Huib Schreurs, directeur van Paradiso. We hadden gemeen dat we met enige weemoed terugdachten aan de pontificale hoogmissen uit onze jeugd toen we misdienaartjes en acolythen waren.

Als kind waren we overweldigd geweest door dat grote en onbegrijpelijke ritueel met mooie gewaden, wierook, zonlicht, onbegrijpelijke Latijnse gebeden en overweldigend mooie koormuziek. Eigenlijk was die mis van toen, dat ritueel een eeuwenoud kunstwerk dat nu bij de vuilnisbak was gezet. Er was een Nederlandstalige viering voor in de plaats gekomen, het mysterie werd zoveel mogelijk opgelost, Jezus stemde PPR of PSP en God zat in het contact tussen mensen.

In de sacristie trokken we de togen, superplies en kazuifels aan. Ik word vast ontslagen zei de celebrant, gespeeld door Pieter van Delft directeur van een katholieke scholengemeenschap. Ik kan me niet voorstellen dat mijn schoolbestuur dit pikt.

De regisseur Lodewijk de Boer grijnsde ons aan. Relaxed blijven, doe alsof je dit al duizend keer hebt gedaan, ritueel. We gaan in de vaste opstelling naar beneden. Jacques voorop als ceremoniarus met het kruis, dan de celebrant, de diaken en de subdiaken. De diaken, Hub Mathijsen, haalde een heupflesje tevoorschijn. Iemand behoefte aan een opkikkertje? Het was me te vroeg. Zondagochtend half elf.

Na Carel Alphenaar volgen de reguliere geestelijken, ging Lodewijk verder. Dat waren enige mede—organisatoren en bekenden van ons die graag in priestergewaad op het altaar wilden zitten. Het had veel moeite gekost alle gewaden en parafernalia te verkrijgen want wat niet verkocht was door de kerken en kloosters werd angstvallig buiten ons bereik gehouden. We zouden wel een duivelsmis kunnen opdragen daar in dat zondige Paradiso. En al bestond de duivel niet meer en God ook niet, je kon toch maar beter uitkijken. De kans was niet uitgesloten dat we toch in de hel zouden komen. Misschien was het heersende ongeloof aan de duivel en de hel wel een nieuwe slimme streek van de duivel!

Erik Brey en Toine van Benthem droegen de toortsen en Haye van der Heyden sloot het gezelschap met het wierookvat en het daarbij behorende scheepje met wierook.

FotoHoogmis.jpg

De drie mannen gedroegen zich alsof ze al jaren gewend waren samen wiegewankend door het middenpad te lopen. Dat klopte, ze vormden de jonge cabaretgroep Purper. Bij het betreden van het altaar namen ze de bonnetten aan van de geestelijken. Ik pakte de koorkap van de celebrant en overhandigde die met een lichte buiging aan Haye die de kap weghing over een standaard.

We hadden drie weken gerepeteerd in een zaaltje boven de artiestensocieteit De Kring. Mooie discussie waren daar ontstaan over wat we aan het doen waren en wat de betekenis was van wat we deden. Als je een mis opvoerde als kunstwerk, zonder religieuze gedachten, door ongelovigen, was het dan nog een mis of miste het dan iets? Was het godslastering een belediging? Wij vonden dat de afbraak van de kerkelijke rituelen een zekere leegte had achtergelaten en dat wij theatermakers die behoefte aan rituelen konden bevredigen.

Paradiso Amsterdam.jpg

Paradiso zat bomvol. Het was weer helemaal de kerk geworden die het ooit was. De glas-in-loodramen werden aangelicht , er was een groot priesterkoor en een altaar waarop een mysterieus licht scheen, dat kon je aan Lodewijk wel overlaten. Ik zag allerlei Amsterdamse bekenden in de kerk, maar ook Fons Jansen die uit Hilversum afgereisd was en er waren zelfs kaartjes verkocht aan devote godsdienstigen uit Nijmegen die al in geen jaren meer een Plechtige Hoogmis hadden meegemaakt, in het Latijn met een groot koor en orkest en een schola cantorum voor de gregoriaanse gezangen.

De schola zong een antifoon en daarna begon de celebrant met de voetgebeden: Et introibo ad altare Dei…wij antwoordden werktuigelijk ad Deum qui laetificat juventutem meam, zoals we dat in onze jeugd ook zo vaak hadden gedaan. Was het jeugdsentiment? Was het een verlangen naar de heldere structuur van toen, die grote ordening waarin het duidelijk was waarvoor we leefden en onze plaats wisten in het plan van God? Was het allemaal spot en ironie en zetten we ons af tegen onze katholieke jeugd?

Het koor zette het Kyrie in van de mis van Mozart en een diepe ontroering maakte zich van mij meester. Ik keek de kerk in en zag niets van spot of geamuseerdheid in de ogen van de kerkgangers. Ze straalden dezelfde wijding uit die ik me nog herinnerde van toen ik nog misdienaar was in onze parochiekerk. Verleden en heden vloeiden in elkaar over. Ik voelde geen verlangen naar toen maar naar dit van toen, nu hier. Een groot besef ook van dat ik iets verloren was dat ik nu hielp terugvinden. Los van God en de hele mikmak van mijn jeugd was toch even het heilige, dat ik gemist had, teruggekeerd.

Ik begeleidde een van de geestelijken naar de preekstoel. Het was de schrijver Frans Kellendonk die een boeiende preek hield waarbij diaken Hub Mathijsen in zijn zetel langzaam wegdommelde. Het koor zong het overweldigende credo en daarna begon de offerande. Toine en Eric pakten de ampullen stelden zich op naast de diaken die enigszins naar drank rook. Haye nam het wierookvat en het scheepje. De diaken trok onhandig het deksel omhoog,morste wierook, maar Haye bleef in zijn rol. Hub begon enigszins vermoeid met de bewieroking. De celebrant, de geestelijken en werd daarna zelf door Haye bewierookt. Een enorme walm vulde Paradiso. Weer eens wat anders dachten de muren.

Sanctus, sanctus jubelde het koor. Ik voelde dat het ritueel machtiger was dan wij. Het voerde zichzelf op en wij waren maar bedienaren. Was het ooit als protest, grap of spel begonnen? Het voelde nu aan als iets echts, iets tussen spel, religie en kunst in. We hadden de brokstukken uit ons verleden weer samengevoegd en er was iets uit ontstaan dat heel erg van onze tijd was.

Maar nu wankelde de diaken. Hij was bezig de trappen van het altaar te beklimmen,struikelde over zijn toog en viel achterover de treden af. Er ging een oh… door de kerk. Ik schreed naar voren,wenkte Haye en Eric en gedrieën zeulden we Hub naar een van de zetels en zetten hem tussen de andere geestelijken waar de diaken in een diepe slaap viel.

Carel opende met een sleutel het tabernakel, hij maakte de deurtjes open en een groot goddelijk licht verblindde hem. Lodewijk had niet veel regievondsten nodig gevonden, maar een sterke lamp in het tabernakel zorgde voor een Rembrandtiek effekt. Het had iets van een wonder zoals onze hele plechtige hoogmis iets van een wonder had. Er leek iets geheeld te worden, er leek iets gevuld te worden, we geloofden niet in het verhaal van toen dat de kerk vertelde maar wel in het ritueel van toen, dat de kerk weggegooid had en we merkten dat deze gemeenschap van mensen in Paradiso een enorm geluksgevoel onderging. Het was alsof ze zich even middels dit ritueel bekeerd hadden tot, ja tot wat?

De duivel was in ieder geval verder weg dan ooit. De dappere celebrant die de hostie opgetild had , Pieter van Delft, werd niet ontslagen. Hij is gestorven maar hoefde, naar verluidt, niet naar de hel.

Terug naar Column Jacques Klöters