50 jaar Het Nationale Ballet - Herinneringen van Anton Gerritsen

Uit TheaterEncyclopedie
Ga naar: navigatie, zoeken

Dit is een pagina in de reeks: 50 jaar Het Nationale Ballet. Voor meer informatie, zie aldaar.

Bijzondere data, bijzondere personen

Door: Anton Gerritsen (Zakelijk Leider van Het Nationale Ballet 1966 – 1992)


Bij het weerzien van zo velen van ons in deze gouden week van Het Nationale Ballet in september 2011 komt een overvloed van gemeenschappelijke herinneringen boven. Een enkele daarvan in droefheid, weemoed, maar de meeste in vreugde en vervoering. Dankbaarheid voor de zo grote invloed die de groep op ons leven heeft gehad. Vooral voor onze dansers geldt dat voor wat betreft hun jong-volwassenheid. De fysieke noodzaak om op een goed moment te stoppen deed een tweede leven-na-de-dans ontstaan. Voor anderen daarentegen kan sprake zijn van meerdere, zoal niet vele, tientallen jaren HNB-leven. Een leven dat met steeds meer nieuwe(re) collega’s werd gedeeld. En waarover dus Vóór, Tijdens en Na het Feest van september 2011 kon en kan worden nagepraat. Maar er zijn ook gebeurtenissen geweest, die maar door enkelingen van ons – alleen of in kleine kring- beleefd zijn. Daarom wil ik, uit mijn 26-jarige zakelijk leiderschap, een paar gebeurtenissen en personen, onder bovenstaande titel aan de volledige vergetelheid onttrekken. Ik ga deels chronologisch te werk:


Datum: 5 januari 1968

De laatste door Mevrouw Gaskell bijgewoonde vergadering van ons Stichtingsbestuur.

Vanaf 1 september 1967 berust de leiding van de groep statutair bij vier personen: Mevrouw, Rudi, Robert (Kaesen) en ikzelf, voor wat betreft de zakelijke bedrijfsvoering. Mevrouw is dus niet meer algemeen alles beslissend directeur. Zij schikt zich daarin eigenlijk niet. Het feit dat Rudi en Robert over onze dan in voorbereiding zijnde Sleeping Beauty productie van de Polen Drzwiecki en Pankiewicz op bepaalde punten anders denken dan zij, ondervindt zij als subordinatie. De klap valt echter bruusk bij een samenwerkingsaangelegenheid met de Nederlandse Opera. Daarvoor moeten wij, op grond van de “oprichtingsafspraken’ uit 1961 in beginsel maximaal 24 danser inzetbaar houden voor opera-producties. DNO maakt daar een zo bescheiden gebruik van dat wij voor onze eerste grote avondvullers: Zwanenmeer (maart 1965) en Rudi’s Romeo en Julia (februari 1967), ons volledig danserstableau in kunnen zetten. Maar voor het Holland Festival 1968 vraagt DNO voor de eerste keer de inzet van de volle 24 dansers voor een grote productie in Carré van Platée van Rameau. Mevrouw kan niet anders dan (ruim een jaar van te voren) daar akkoord mee gaan. Totdat, in december 1967, haar een uitnodiging bereikt om in het nieuwe Festival du Marais in ‘haar’ Parijs twee volle weken een reeks voorstellingen te komen geven. Direct begint zij, zelf, onderhandelingen te voeren over drie verschillende programma’s. En Platée dan? Mevrouw draagt mij op om tenminste 20 freelance dansers, met wel of niet solistische capaciteiten, te engageren. Ik weiger dat te doen, stellende dat dit een collegiale wanprestatie jegens DNO zou inhouden. De Parijse uitnodiging kwam immers vele maanden na de al gemaakte afspraak met de Opera. Mevrouw ontsteekt in heftige woede als ook Rudi en Robert mijn standpunt blijken te delen. Zij vraagt om een bestuurvergadering, waarin zij haar gelijk hoopt te krijgen. Die komt op 5 januari 1968. Het bestuur steunt echter niet Mevrouw, maar ons. De dag erna vertrekt zij (zoals al eerder meermalen) stante pede naar haar Parijse adres. Ditmaal echter om niet meer terug te keren. Bij het, met moeite door haar geaccepteerde, officiële afscheid in de herfst van 1969, stelt zij het bestuur het ultimatum alleen te zullen komen wanneer Rudi, Robert en ik daarbij niet betrokken worden, en zij ons niet hoeft te ontmoeten. Het bestuur tekent de lieve vrede en Rudi en ik ontmoeten Mevrouw pas weer bij de eerste van onze drie Parijse toernees uit de jaren ’70 in het Théâtre des Champs-Elysées. In november druk ik haar voor het eerst na 2,5 jaar weer de hand.

Datum: 5 december 1968

Mevrouw Gaskell had vanaf haar Nederlands Ballet-tijd de zakelijke contracten rond ons Balanchine –repertoire altijd laten lopen via Balanchine’s Europese belangenbehartiger Leonid Leonidoff. Weliswaar had zij onze eerste Balanchine’s (Concerto Barocco – Bizet – Four Temperaments- Serenade) rechtenvrij als geste gekregen, maar vanaf Apollon Musagète en De Verloren Zoon begonnen wij niet alleen performance-fee, maar ook voorstellings royalities te betalen. De afrekening daarvan vond contant in bankbiljetten ten huize van Leonidoff plaats. Op 5 januari 1968, bijna een jaar na mevrouw’s vertrek, kwam ik zelf voor het eerst weer bij hem in de Rue des Colonels Renard in het zevende arrondissement. Ik zou dat bijna 23 jaar 1 a 2 x per jaar, blijven doen.

Een ongelofelijke indruk uit mijn HNB-werkzaamheden. Leonidoff was een stokoude emigré, majoor uit het tsaristische leger van vóór 1917. Grammaticaal correct Frans sprekend, maar in een accent, dat het patois van een boer uit de Pyreneeën niet kan evenaren. Huizend in een appartement dat aan alle muren was behangen met militaire oorkonden, iconen, kabinetten met wodka glazen en –flessen en vooral veel felrode draperieën. Een filmdecor. Hij was altijd heel hartelijk, maar begon elke keer onmiddellijk, bijna begerig, de honderd gulden biljetten te tellen. In het Russisch. In de loop der jaren kon ik met hem meetellen, wat het gevolg had dat ik bij onze Russische tournee in 1971 (……voorstellingen in Moskou, Leningrad en Riga) althans de hoofdtelwoorden in het Russisch paraat had. Ergens in 1974 ontmoette ik bij hem thuis ook voor het eerst George Balanchine zelf. Mijn aanwezigheid daarbij werd al snel bijzaak. In steeds luider Russisch maakten beide mannen steeds heviger ruzie die, blijkens het tussentijdse schaterlachen, niet als schadelijk voor hun decennia-oude vriendschap beschouwd hoefde te worden.


Datum: 21 juni 1969

We maken een tournee langs een vijftal steden aan de Dalmatische kust, in het toen nog bestaande Joegoslavië. De blauw-groene affiche, die mij als Glavni Direktor vermeldt, hangt nog altijd in de gang op de derde etage in Het Muziektheater. Die avond treden wij op in een goed geïmproviseerde theateraccomodatie op de romeinse stadsresten in het centrum van Split. De artistieke leiding van deze tournee is in handen van onze Argentijnse balletmeester-voor-een- jaar Hector Zaraspe. Het programma van die avond is mij, 42 jaar na dato, inmiddels ontschoten. Maar niet wat er na afloop van die voorstelling gebeurde. Hector en ik lopen naar het hotel, we willen daar iets eten, maar zien in de lobby een televisiescherm van (post-)communistische kwaliteit vreemde beelden uiitzenden. Een man in een soort duikerpak maakt onbeholpen danspassen op een rotsachtige ondergrond. Neil Armstrong zet voet op de maan !


Datum: 21 juni 1970

Nureyev is onze gast-ster-solist bij voorstellingen in Zuid-Duitsland, Zwitserland en het schitterende openluchttheater in Nervi, bij Genua. De tournee opent in een idyllisch openluchttheater in Wetzlar (Hessen), waar de industrie-reus Buderus ons prima contracts-condities bezorgt. Zoals bij elke openluchtvoorstelling moet in het contract een clausule worden opgenomen voor: “ vervangende reserve- datum in geval van slecht weer”. Ik neem een gok. De data-opeenvolgingsreeks maakt het voor ons allemaal aantrekkelijk om niet een, naar achteraf misschien onnodig zou blijken, nutteloze tweede dag voor reserve in Duitsland te blijven, maar direct door te reizen naar Zwitserland. Ik gok dus voor een reserve-dag op terugreis van Italië naar Nederland. Maar als die toch nodig zou blijken, duurt het seizoen één reis- en één voorstellingsdag langer en beroof ik veel van de dansers van de zeer attractieve mogelijkheid om (qua heenreis gefinancierd door het gezelschap) hun zomervakantie al in Italië te kunnen beginnen. De heenreis is de dag tevoren per trein via Frankfurt naar Wetzlar. Het is die hele week schitterend weer, ook de ochtend van de zaterdagse voorstelling. Om drie uur ga ik, voor een kwartiertje, op mijn hotelbed liggen. Tegen alle voorgaande keren in word ik pas om half zes wakker, doe de gordijnen open, en zie een zwart-bewolkte hemel. Het zal toch niet waar zijn ? De voorstelling moet om half negen beginnen. Halen we dat? Of liever, halen we de pauze, want dan geldt de voorstelling als gegeven en hoeven we geen reserve-reprise te geven. Om kwart over acht is het nog steeds droog, maar wel al heel veel donkerder. De dansers doen hun laatste voorstellings-barre, backstage, onzichtbaar voor het publiek. Om precies half negen komt Rudolf op, in trainingskleren en wordt, goed zichtbaar voor het publiek als hij is, direct op een pre-applaus onthaald. Nog trager dan altijd al begint hij, op het toneel aan de deur van het rechter huisje, doodgemoedereerd zijn barre te doen. Eindeloos, het wordt nog donkerder. Om vijf voor negen gaat hij af, om te kleden en te schminken. Om half tien, precies een uur te laat, kan de voorstelling beginnen. Inmiddels is het niet meer te zien of de duisternis die van de avond (het is de langste dag !) of van het naderend onweer is. In verte: de eerste bliksems. Maar……. de pauze wordt gehaald ! Sterker, de tweede, in de witte akte, kan beginnen. Het enige dat niet lukt is het slot- applaus : na twee keer buigen barst er een stortbui los. Publiek en dansers zoeken hollend een goed heenkomen. Maar ik ? Nooit heb ik mezelf zo gretig, zo gelukzalig, zeiknat laten regenen. Dank je wel, weer van Wetzlar!


Datum: 12 juli 1970

Wij hebben de voorgaande vrijdag en zaterdag 2 voorstellingen gegeven in het mooie Lausanne, Théâtre Beaulieu, dat in latere jaren bekend wordt vanwege het Eurovisie-songfestival en de loting voor de Champions League. Dinsdagavond 14 juli zullen wij, voor de tweede maal, dit keer met Rudolf Nurejev als gastsolist, optreden in het openluchttheater van Nervi bij Genua. De dansers, kleedsters en technici zullen die zondag per trein om 11.40 uur uit Vevey aan het Meer van Genève vertrekken en door de Alpentreintunnels om 5 uur ’s middags in Milaan en om 8 uur in Genua aankomen. Ik reis niet met hen mee. De 16 meter lange decorvrachtwagen van de firma Kat kan en mag immers niet over de haarspeldbochten van de Gran San Bernardo-pas en de Zwitsers hebben mij gewaarschuwd dat de lengte van de vrachtwagen op problemen zou kunnen stuiten voor de tunneldoorgang bij de Italiaanse grenspolitie. Het feit dat ik Italiaans spreek zou daarom een belangrijke hulp kunnen zijn voor de Kat-chauffeur Martin Zijnen (die een paar jaar later overigens bij onze groep als technicus in dienst zou treden). Het meerijden in de cabine die zondag, eerst door het Rhône-dal tot Martigny, maar daarna nog licht zigzaggend naar de tunnelpas is bijna een toeristisch uitje.

We bereiken om 7 uur de ingangscontrole bij le Chatelard. De politie weigert ons inderdaad de doortocht. Ik zeg hun standpunt te respecteren, maar voeg daar aan toe dat vanwege de grote consequenties die zo’n doorrijverbod zou hebben hun commandant te willen spreken. Die arriveert, zeer prijzenswaardig, die zondagavond binnen een half uur. Ik leg de man uit dat de voorstelling op dinsdagavond in Nervi de noodzaak meebrengt van een lichtrepetitie aldaar, precies 24 uur eerder. Het vervallen daarvan zou de voorstelling op dinsdag onmogelijk maken.

En …. omdat die dinsdag niet alleen bobo’s als “ de prefect van Ligurië, de burgemeester van Genua,de vice-minister van cultuur uit Rome acte de présence zullen geven vanwege de wereldster Rudolf Nurejev” moet ik nu niet alleen een persbericht in het Italiaans, maar ook een internationaal “idem” in het Engels uitgeven. Om de onvermijdelijkheid van een en ander tot uiting te brengen zal ik zijn naam daarin ook opnemen. Kan hij mij aan de communicatie-faciliteiten hiervoor helpen? (in 1970 is er nog lang geen internet). Ik bespeur een lichte hapering in zijn antwoord-formulering. Hij vermant zich snel en zegt dat pas te kunnen doen na instemming van zijn superieuren, en hij weet niet of hij die op zondagavond zo makkelijk kan bereiken. Hij blijft drie kwartier weg. Martin Zijnen en ik berekenen ondertussen wat omkeren en een route via Grenoble, Valence en de Côte d’Azur voor tijd zou nemen. In elk geval: veel te lang voor maandagavond 8 uur. Dan komt de man terug. Hij zegt alsnog een fiat te hebben gekregen. Ik zeg hem zijn naam aan de prefect van Liguria door te geven. Dat heeft hij toch maar liever niet.

Om 10 uur rijden we tunnel in, probleemloos. Een uur later hebben we de lange afdaling naar de Valle d’Aosta ingezet. Plotseling wordt Martin’s gezicht lijkbleek. Een van zijn remmen is dolgedraaid ! En we moeten nog meer dan 400 meter, over ruim 25 kilometer, afdalen. Nooit heb ik, in ijzig zwijgende bewondering, zulke stuurmanskunst van een vrachtwagenchauffeur met ware doodsverachting van zo dichtbij meegemaakt. Om 04.00 uur zijn we bij de autostrada, vlak terrein, in Aosta. Zodra het licht is bellen we een garagebedrijf wakker. Ze zijn bereid om direct aan de reparatie te beginnen. Om kwart over twee start Martin opnieuw. We rijden om Turijn heen, overwinnen met minder problemen de hoogteverschillen tussen Piemonte en de Ligurische kust en parkeren om 20.18 uur in Nervi. Nog geen twintig minuten te laat!


Datum: 29 november 1971

De avond tevoren hebben wij in Riga de laatste voorstelling van onze 3-weekse Russische tournee gegeven (met o.m. Serenade, Toer’s Onvoltooid Verleden Tijd en de Groene Tafel). Riga heeft in de Sovjet-tijd geen internationaal vliegveld; met de hele groep treinen wij dan ook in die nacht terug naar Leningrad, van waaruit de dansers die maandagmiddag terugvliegen naar Schiphol. Niet alleen de dansers moeten de terugtocht naar het westen via Leningrad maken, ook de vrachtwagens van Kat met decor en kostuums moeten eerst weer noord-oostwaarts via Leningrad voor de uitklaring, om daar dan weer opnieuw rechtsomkeert te kunnen maken. Jan Hofstra en ik blijven daarom nog een dag langer in de oude tsaristische hoofdstad. Voor mij is er daarnaast nog een tweede reden. Het Staatsimpressariaat Goskonzert heeft, volgens contract, de binnenlandse reizen, de hotels en de terugvliegreis voor zijn rekening genomen, plus een fors bedrag in niet- transferabele roebels. Daaruit kunnen de dansers-sejours meer dan royaal betaald worden (de maaltijden in de USSR zijn goedkoop, veel meisjes kopen mooie bontmutsen en zoals bij alle oosteuropese tournees zitten onze terugreiskoffers vol met gramofoonplaten). Maar ik heb, voor de groep, meer geld nodig : de vlieg-heenreis, het decor-transport en de auteursrechten komen immers voor HNB-rekening. Gelukkig heb ik, na de laatste voorstelling, een redelijk volle roebels-portefeuille. Maar ……. Ik mag ze niet het land mee uit nemen.

Ik speel hoog spel.

Ik bel de cultureel attaché op de ambassade in Moskou, van Houten, of ik hem die avond om kwart voor elf bij het grote standbeeld van Lenin aan het Noordstation kan ontmoeten. De reden verzwijg ik. (alle telefoongesprekken van westerse diplomaten worden in de koude-oorlogtijd standaard afgeluisterd), maar ik heb reden om aan te nemen dat hij begrijpt waarom ik kom. Onze tolk Lena koopt in Leningrad een treinkaartje voor mij en ik maak de – later door mij nooit meer te vergeten – zes uur durende treinreis midden tussen allemaal voor mij volstrekt onverstaanbare Russen, met hun kippen- en groentemanden voor zich op de grond. Mijn grijze astrakanmuts maskeert mijn buitenlanderschap. Bij aankomst tref ik van Houten aan. We lopen naar een park, waar de kans van afluisteren klein is. Hij zegt mij dat zijn chef, de ambassadeur, heel boos op mij is. In diens ogen heb ik onverantwoorde risico’s genomen. Als ik gesnapt zou zijn ( ik zou bijv. een treinconducteur geen antwoord hebben kunnen geven) zou ik met mijn volle portefeuille direct wegens poging tot deviezensmokkel in hechtenis zijn genomen. Met kans op een meerjarige celstraf. Niettemin, van Houten neemt het geld over en neemt mij mee naar zijn huis, waar ik op de grond slaap. Hij zorgt voor een diplomatiek vliegticket weer terug naar Leningrad, waar ik “onmisbaar zou zijn bij de afhandeling van de uit te klaren vracht“. Om twee uur deze volgende dag tref ik Jan Hofstra. Om half vier kunnen de twee vrachtwagens op weg. Jan en ik overnachten voor de laatste keer in Leningrad. De daarop volgende ochtend zijn wij om zeven uur op het vliegveld. Ik vermoed dat er bij de Russen onraad geroken is. Onze fouillering duurt bijna twee uur. Van mijn agenda worden alle dag-bladzijdjes van de hele maand november gefotokopieerd. Mijn, dan vrijwel lege, portefeuille en zelfs mijn tandpastatube worden opengesneden ! Maar om 09.05 uur stijgen wij op in de wide-body-Tupolev van Aeroflot, SU 633, richting Stockholm. De overige negen ( ! ) passagiers stappen allemaal in Stockholm uit. Met ons tweeën bezetten wij op het traject Stockholm – Schiphol de enige twee wèl-gebruikte stoelen van de in totaal ruim tweehonderd. De zwaaropgemaakte sovjet – stewardessen hevelen ons over naar de eerste klasse en vertroetelen ons met kaviaar en champagne uit de Krim. Een maand later boekt het Ministerie van Buitenlandse Zaken een bedrag van bijna 30.000 gulden over op de rekening van HNB. De genomen risico’s hebben hun rendement opgeleverd.


Datum: 29 april 1975

Wij zijn de dag daarvoor in Ottawa aangekomen. De lange Braziliaanse tournee met bijna 4 weken lang voorstellingen van 4 (!) programma’s in achtereenvolgens Rio de Janeiro (8), Sao Paolo (8) en Belo Horizonte (3) krijgt een vervolg met een korte reeks voorstellingen in Toronto en Ottawa. Dit toevoegsel vindt zijn reden in de dat jaar bij de 700-jaar viering van Amsterdam tot stand gebrachte stedenband tussen Amsterdam en Toronto (naamgeving van de brug bij het Amstelhotel). Rudi, Hans en Toer hebben dan hun Collective Symphony ( Strawinsky Symphony in C ) gechoreografeerd, in opdracht van de Gemeente. En dat werk zou dan natuurlijk ook in Toronto moeten worden uitgevoerd. Een Koninginnedagvoorstelling in de Canadese hoofdstad Ottawa vormde dan het sluitstuk. Het Hoofd Muziek en Dans van het Ministerie van CRM, de legendarische mijnheer Wagemans, komt er voor over naar Canada. Hij vertelt mij de voorafgaande avond in vertrouwen de tweede reden van zijn komst: Han en Lex zullen bij de Koninginnedag-lintjesregen hun Ridder Oranje-Nassau ontvangen (noot: afzonderlijk zullen zij, jaren later, hun Officiersbevordering krijgen).

Er is een klein probleem. Het tijdsverschil tussen Nederland en Canada. Han en Lex mogen niet later in kennisgesteld worden van hun decoratie dan de bekendmaking daarvan in Nederland. En, de decorering moet in het openbaar plaatsvinden. We vinden een oplossing. Mijnheer Wagemans en ik melden ons om kwart over zes in de ochtend bij Han en Lex’ hotelkamer en maken hen wakker. Het kost de zo vriendelijk-formele mijnheer Wagemans zichtbaar moeite om hen beiden-in-nachtkleding, met nog gesloten gordijnen, aan te spreken. Niet minder in verlegenheid is een paar uur later Ambassadeur Thorn Leeson als hij, na afloop van de les, bij de natuurlijk duidelijk transpirerende Lex een plek moet vinden op een bandje van haar trainingspakje om de opspelding van de “versierselen” te laten slagen. Ons aller applaus geldt niet alleen Han en Lex maar ook de Ambassadeur, die zichtbaar opgelucht zich van deze, voor hem zo delicate, taak heeft gekweten. Na de les ga ik, met mijnheer Wagemans en de ambassadeur, weer naar buiten. Op weg naar het hotel worden overal op straat extra kranten- edities uitgevent. De United States of America hebben hun, bijna 10 jaar geduurd hebbende, militaire acties in Vietnam opgegeven.


Datum: 9 november 1976

De première in het Minskoff-theatre op Broadway van de eerste van onze drie New Yorkse tournees (1976-1978-1981). Met de, artistiek bezien, hoogste gast die we ons in deze 50 jaar maar hadden kunnen denken: George Balanchine zelf. De enige keer dat hij zelf onze groep gezien heeft. Na de 6 balletten van hem uit de Gaskell-tijd is dat aantal op dat moment al bijna verdubbeld en zal het in de daar dan weer op volgende jaren ruim verdrievoudigd worden. Met Rudi en bestuursvoorzitter Peter Lohr verwelkomen we Mr B., zoals we dat die avond ook doen met bijv. Martha Graham en Prinses Christina. Er gaat het nodige door ons heen, maar ik realiseer mij wie ik die eer vooral gegund zou hebben. Voor Mevrouw, Sonia Gaskell, op dat moment al ruim twee jaar niet meer in leven, zou dat zonder meer the finest hour van haar lange, voor onze groep zo vruchtdragende, leven hebben betekend.


Datum: 19 april 1978

De openingsvoorstelling van onze tweede New Yorkse tournee. Ook op Broadway, weer in het Minskoff-theatre. Met het daar zo verwende danspubliek de sensatie van Rudolf Nureyev in Rudi’s Monument voor een gestorven jongen. Met ook belangrijke gasten: voor de eerste keer officieel, en niet incognito, Prinses Beatrix en Prins Claus. De prinses laat zich overhalen om mee te gaan naar de after-party ten huize van de consul-generaal Leopold Quarles van Ufford (die drie jaar eerder al, als ambassadeur aldaar, met een groot deel van onze Braziliaanse voorstellingen was meegereisd). De Prinses zit gewoon tussen ons in op een bedbank. Het gesprek gaat niet alleen over ons repertoire. Ze zegt de eigentijdse creaties van Rudi, Hans en Toer eigenlijk te prefereren boven Zwanenmeer en Romeo. Het gaat ook over iets anders. Zou, als ze ooit haar moeder opvolgt, het geen goed idee zijn om bij staatsbezoeken niet meer een contra-diner, maar een voorstelling of een concert aan het gastland aan te bieden? We spreken af daar later nog op terug te komen. En dat gebeurt. In het jaar na haar inhuldiging begeleiden we, samen met het Nederlands Balletorkest, het staatsbezoek aan Bonn. En weer een paar jaar later dat aan Ottawa. Dit keer samen met “Henny Jurriëns’” Royal Winnipeg Ballet. Er is een langlopende, inmiddels 30 jaar oude traditie geschapen.


Datum: 7 april 1979

Ik sta die zaterdagmorgen, als toenmalig voorzitter van het Initiatief Comité Amsterdam naast burgemeester Wim Polak op de tribune voor het Paleis het Dam-défilé gade te slaan. Polak fluistert mij in het oor dat hij die nacht maar kort geslapen heeft. Die maandag zal hij in Den Haag de ministers van Agt, Wiegel en Gardeniers inlichten over de stap die het Amsterdamse Gemeentebestuur in deze nacht van vrijdag op zaterdag heeft besloten te nemen. Die vrijdagmiddag heeft de Minister-President, na afloop van de wekelijkse Ministerraadvergadering n.l. bekendgemaakt dat de dan volop aan de orde zijnde z.g. Tweede Oliecrisis de regering had doen besluiten haar toestemming in te trekken voor de bouw van het nieuwe Stadhuis van Amsterdam op het Waterlooplein. Het hoofdzakelijk in glas op trekken van de Oostenrijker Wilhelm Holzbauer zou veel te energie-vretend zijn. Polak, zijn College van B. en W. en Holzbauer laten er geen ogenblik gras over groeien. Die nacht is in de Ambtswoning aan de Herengracht het dan nog “wilde” plan gegroeid om niet alleen een Stadhuis op het Waterloo plein te bouwen, maar dat te combineren met dat voor het, nog wachtende, Muziektheater aan de Ferdinand Bolstraat van de architecten-combinatie Bijvoet-Holt-Dam. Het vervolg is bekend. Na slechts enkele maanden lobbyen (waarin ik een actief aandeel mag nemen) wordt het groene licht gegeven. Een proces van ruim 5 jaar wordt alleen onderbroken, maar niet blijvend verstoord, door de gewelddadige acties van de protestgroep Stop-Opera, die ons gebouw later opzadelt met een scheldnaam. Maar die de glorieuze dag van 23 september 1986 geen illusie laat worden. Amsterdam, Het Nationale Ballet en De Nederlandse Opera betrekken dan één van de mooiste theateraccomodaties in de wereld: het Muziektheater. Het beroepsleven van velen van ons krijgt een prachtige apotheose, c.q. een schitterend begin.


Datum: 23 november 1980

We zijn halverwege de langste tournee die we ooit gemaakt hebben. Achtereenvolgens in de dan nog gloednieuwe Deutsche Oper Berlin (aan de Bismarckstrasse), in Polen daarna, 3x in Warschau en 2x in Lodz, in Hongarije 3x in Budapest en 1x in Debrecen, in Roemenië 4x in Bukarest, en afsluitend in Bulgarije 3x in Sofia en 2x in Plovdiv. Zaterdag 22 sluiten we de Hongaarse serie af in het aan de oostgrens met Roemenië gelegen Debrecen. We gaan zondagmorgen in twee uiterst gammele autobussen de grens over naar het Roemeense Oradia om met een binnenlandse charter naar Bukarest te vliegen. Het is nog volop ijzeren-gordijn-tijd, ook tussen de historisch elkaar onvriendelijk gezind zijnde landen Hongarije en Roemenië. De douane-contrôle duurt ruim twee uur – iedereen moet alles uit zijn koffers op een grasveld uitstallen. Ik ga zelf als eerste de grens over om van de vertegenwoordiger van het Roemeense staatsimpressariaat onze gage in de lokale valuta – de Lei – te incasseren. Zodoende kan ik iedere doorkomende danser direct het Lei-sejour uitbetalen. De bij velen nog overgebleven restanten aan Hongaarse Forinten zijn per onmiddellijk waardeloos. Maar niet ……. voor de Hongaarse oude vrouwtjes, die weten dat bij dit soort grensovergangen van westerlingen de nodige kruimels overblijven. Als Rudi de grens overkomt blijkt hij de hongaarse vrouwtjes niet gezien te hebben. Natuurlijk gaat hij terug. Enkele minuten later breekt een dramatisch vreugdegehuil los. Een abuis? Rudi blijkt zijn volle, net ontvangen, zesdaagse Lei-sejour aan een Roemeense gegeven te hebben. Die kan weer twee maanden voort !


Datum: 10 april 1989

Die ochtend ben ik in een directiebespreking met Rudi en Hans, wanneer ons het verschrikkelijke bericht bereikt dat de avond daarvoor Henny Jurriëns en zijn vrouw Judith James om het leven zijn gekomen. Een auto-ongeluk, in duisternis en gladheid ergens onderweg tussen het Canadese Winnipeg, waar Henny het jaar daarvoor artistiek leider van het Royal Winnipeg Ballet was geworden, en de USA-staatsgrens in Minnesota. Hun dochtertje overleeft het ongeluk. Dat het opvolgings-conflict van Rudi met het Bestuur, dat Henny tot het vertrek uit onze groep bracht, deze vreselijke nasleep zou krijgen ! We beleggen direct een company-meeting, waar Rudi spreekt en de tranen velen te machtig worden. Die middag ga ik met Astrid van Leeuwen en Willy Campman naar Arnhem om te proberen de familie te troosten. ’s Avonds deel ik, vóór de Sleeping Beauty-voorstelling, dit zo slechte nieuws aan het publiek mee. Dat publiek heeft het programma-boekje in handen, waarvan de omslag Henny en Lex in de grand pas- de- deux verbeeldt. We nemen meerdere minuten stilte in acht. Acht jaar later – ik ben al opgevolgd door Dick Hendriks – vraagt Gary Feingold me om voorzitter te worden van het Stichtingsbestuur van zijn dan net opgerichte Trainingscentrum Klassieke Dans. We geven het de naam Henny Jurriens Stichting. Op verzoek van de familie spreek ik in latere jaren zowel bij de begrafenis van Henny’s moeder als later bij die van zijn vader. Bij beide gelegenheden vraagt de familie om bij deze begrafenissen geen bloemen, maar giften aan de Henny Jurriens Stichting te geven. Henny’s naam is inmiddels een blijvend begrip in de brede Amsterdamse danswereld gebleven.


Vorstelijk bezoek

De aanwezigheid van Koningin Beatrix op dinsdag 13 september 2011, maar ook de, schat ik, vijftig eerdere keren, waaronder die in Bonn, in Ottawa, of op haar zilveren huwelijksfeest in ons Muziektheater in de lente van 1991, doen ons bijna vergeten hoe zeldzaam koninklijke bezoeken aan voorstellingen van ons vóór 1980 waren. Van Koningin Juliana herinner ik mij er maar twee, van Prins Bernhard zelfs geen een. Daarom maar enkele andere data:

5 juli 1971, Granada, in de sprookjestuinen van de Generalife in het Alhambra, het dan toekomstige Spaanse koningspaar Juan Carlos en Sophia, met hun twee oudste kinderen.

7 oktober 1971, Brussel, Palais des Beaux Arts, koning Boudewijn en koningin Fabiola.

13 april 1974, Monte Carlo, Grand Théâtre, prinses Gracia (former Grace Kelly) met haar dan nog zo kleine dochter Caroline.

Daar tussen door en er na nog de presidenten van Senegal en die van de Duitse Bondsrepubliek, de governor-general van Canada en misschien vergeet ik er nog wel een. Wel allemaal: aardige handjes voor onze dansers.


Terug naar 50 jaar Het Nationale Ballet